Samenvatting Compañeros 1 Unidad 4

(ree- soe-men) (= samenvatting)
4
Unidad
1 / 43
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

(ree- soe-men) (= samenvatting)
4
Unidad

Slide 1 - Slide

CONTENIDOS (INHOUD)

  • Werkwoord Querer (willen)
  • Werkwoord Gustar (leuk vinden, lekker vinden)
  • Hay (er is, er zijn)
  • In deze samenvatting staan ook een aantal onderdelen uit Unidad 3

Slide 2 - Slide

Toetsen in periode 2
Formatief woordjes (0x)
Voca Unidad 3 NL-SP
Voca Unidad 4 NL-SP

SO Unidad 3 (telt 2x)
Voca Unidad 3 NL-SP
Ser
Llamarse (en andere -SE werkw.
Bijvoeglijk naamwoord
Getallen tot 100 NL - SP
Klok kijken
Tener
Regelmatige werkwoorden 
Bezittelijk voornaamwoord

PW Unidad 3&4 (telt 4x):
Lees + luister
Voca Unidad 3 81-90 NL-SP
Voca Unidad 4 1-90 NL-SP
Ser
Llamarse (en andere wederkerende ww)
Bijvoeglijk naamwoord
Getallen tot 100 NL - SP
Klokkijken
Tener
Regelmatige werkwoorden 
Bezittelijk voornaamwoord
Querer
Gustar

Slide 3 - Slide

TENER
(hebben)

Slide 4 - Slide



(yo) TENGO
(tú) TIENES
(el, ella, usted) TIENE
(nosotros/as) TENEMOS
(vosotros/as) TENÉIS
(ellos, ellas) TIENEN


ik heb
jij hebt
hij, zij, u heeft 
wij hebben
jullie hebben
zij  hebben, u heeft (mv)
TENER -
HEBBEN
TENER is een 
onregelmatig werkwoord.
Zie jij waarom?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Wanneer gebruik je tener?
  • - Bij aanduiden van bezit:"Yo tengo una bicicleta" 
  • - Bij aanduiden van leeftijd: "Tú tienes 14 años"
  • - Bij aanduiden van fysieke zaken: "Tener calor, frío", tener hambre, tener sed; warm hebben, koud hebben, honger, dorst hebben
  • -Bij aanduiden van het hebben van gevoelens: Tener prisa, tener miedo de, tener cuidado; haast hebben, angst hebben, voorzichtig zijn.

Slide 7 - Slide

Tot slot: TENER QUE...
Tener = hebben ( bezit)   /   Que = wat, dat
maar... TENER QUE = MOETEN. 
Tengo que: ik moet,
Tienes que: jij moet 
Tiene que: hij moet)
Na tener que komt er een héél werkwoord:
Tenemos que hablar con él: we moeten met hem praten
Tengo que ir a casa: ik moet naar huis gaan.

Slide 8 - Slide

Zet de juiste vervoeging van tener in de zin
1-Mi hermano y  yo ________ dos gatos.

2-Los abuelos _______ una casa bonita.

3-Mi papá________ un coche amarillo.

4-¿Vosotros_________ mascotas?

5-Yo_______ catorce años. ¿Cuántos años_________ tú?

Slide 9 - Slide

QUERER
(willen)

Slide 10 - Slide



(yo) QUIERO
(tú) QUIERES
(el, ella, usted) QUIERE
(nosotros/as) QUEREMOS
(vosotros/as) QUERÉIS
(ellos, ellas) QUIEREN


ik wil
jij wilt
hij, zij, u wil 
wij willen
jullie willen
zij  willen, u wil (mv)
QUERER 
WILLEN
QUERER is een 
onregelmatig werkwoord.
Zie jij waarom?

Slide 11 - Slide

GUSTAR
(leuk vinden,
lekker vinden)

Slide 12 - Slide

Video uitleg GUSTAR
Kijk deze uitleg tot 8:20 min

Slide 13 - Slide

Gustar
Gustar = houden van/ leuk vinden/ lekker vinden

Er zijn maar 2 vervoegingen: GUSTA & GUSTAN

Ook staat er altijd een meewerkend voorwerp  voor het werkwoord. dit is anders dan bij een wederkerend voorwerp, lees goed de uitleg)

Zie de volgende slides voor het stappenplan voor het vervoegen van dit werkwoord!

Slide 14 - Slide

Stap 1
Het meewerkend voorwerp bepaalt de persoon. Zie het blauwe rijtje in de afbeelding. Hoe weet je welke persoon je moet gebruiken?

Dit kun je zien aan de namen in de zin of de persoonsvorm (zie het  zwarte kolommetje).

vb. IK hou van pizza.

Het gaat om persoon ik, dan gaan we het meewerkendvoorwerp ME gebruiken. 

Slide 15 - Slide

Stap 2
Kijk naar het woord wat achter 'gustar' staat.

  1. Is het een zelfstandig nw enkelvoud of een werkwoord, dan gebruik je GUSTA.   vb: me gusta el libro. of Te gusta comer pizza.
  2. Is het een zelfstandig nw. wat achter 'gustar' staat in meervoud of staan er 2 zelfstandige nw in enkelvoud, dan gebruik je GUSTAN. bijv: Me gustan los libros, of Me gustan el libro y la pizza.

Slide 16 - Slide

Voorbeelden
Ik hou van voetballen (jugar al fútbol)

het gaat om de 'ik' persoon. 
Dus: ME ....jugar al fútbol

Nu nog gustar: Voetballen = ww --> dus GUSTA
me GUSTA jugar al fútbol


Slide 17 - Slide

Voorbeelden
Wij houden van de pizza (la pizza)

het gaat om de 'wij' persoon. 
Dus: NOS .....la pizza

Nu nog gustar: pizza = zelfstand nw ENKELVOUD--> dus GUSTA
nos GUSTA la pizza


Slide 18 - Slide

Voorbeelden
Jij houdt van de dieren (los animales)

Het gaat om de 'jij' persoon.
Dus: TE ..... los animales

Nu nog gustar: dieren = zelfstand nw MEERVOUD--> dus GUSTAN
te GUSTAN los animales


Slide 19 - Slide

Voorbeelden
zij houdt van pizza en chocolade (la pizza Y el chocolate)

Het gaat om de 'zij' persoon. 
Dus: (a ella) LE .... la pizza y el chocolate

Nu nog gustar: pizza en chocolade = twee zelfstandig naamwoorden enkelvoud, meer dan één
 dus --> dus GUSTAN
le GUSTAN la pizza y el chocolate

Slide 20 - Slide

Ontkenning
Als je wil zeggen dat je iets NIET leuk vindt of ergens NIET van houdt.

Ontkenning in het Spaans = No

De ontkenning zet je ALTIJD voor het werkwoord neer.  Dus:
(a mí) No me gusta(n)
(a ti) No te gusta(n)
(A ella) No le gusta(n)

Slide 21 - Slide

HAY
(er is, er zijn)

Slide 22 - Slide

HAY
 Wat wordt er met HAY bedoeld?
HAY betekent ER IS of ER ZIJN.
Het hoeft NIET vervoegd te worden
Er is geen yo Hay, tú hay etc. Die bestaan dus niet!

Wanneer je NO schrijft voor HAY, staat er NO HAY (logisch!)
Je zegt dan : Er is niet/ geen of er zijn niet /geen.

Slide 23 - Slide

Hoe gebruik je HAY?
Als je een zin maakt waar in het Nederlands "er is" of"er zijn" wordt gezegd, moet je in de Spaanse vertaling HAY gebruiken. 

Je gebruikt het om bv: te vragen óf er ergens iets is dat je niet kent:
¿Hay un panadería por aquí? -Sí, hay dos en esta calle.
Is er hier een bakker? Ja, er zijn er twee in deze straat.

Ook kun je hay met getallen gebruiken:
"Hay veinte personas aquí" ; Er zijn hier 20 mensen 
Ook gebruik je het met onbepaalde lidwoorden: 
¿Hay un panadería por aquí? Is er hier een bakker? 

Slide 24 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Slide

Los posesivos 
Het bezittelijk voornaamwoord in het Spaans
Enkelvoud
Mi
Tu
Su
Nuestro/ Nuestra*
Vuestro / Vuestra*
Su
Meervoud
Mis
Tus
Sus
Nuestros / Nuestras*
Vuestros / Vuestras*
Sus

Mijn
Jouw
Zijn/ haar/ uw
Ons /onze
Jullie
Hun / uw

*) let op m/v én enkel-meervoud

Slide 26 - Slide

Verbuga
Via deze oefenwebsite leer je hoe je werkwoorden als SER, en regelmatige werkwoorden op -AR, -ER en -IR kunt vervoegen.
Gebruik deze site regelmatig; het helpt je bij het leren vervoegen van de werkwoorden!
Klik op de volgende sheet. 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link

Regelmatige werkwoorden 
eindigend op -AR, -ER, -IR

Slide 29 - Slide

Persoonsvormen: Ezelsbruggetjes
  • Tú y yo= Jij + ik = wij = nosotros*
  • Juan y tú= andere persoon + jij = jullie = vosotros*
  • María y Pedro= hij + zij = zij (mv) = ellos
  • Adela y Laura= zij + zij = ellas*
  • Juan, señor Rivera= hij = él, óf:  u= usted  
  • Señora Martínez= zij = ella,  óf:  u= usted
  • La ciudad (en andere objecten)= het= dan óók de 3e persoon enkelvoud van het werkwoord gebruiken.


*) Gaat het alleen over vrouwelijke personen in meervoud? Dan gebruik je: nosotras, vosotras, ellas.

Slide 30 - Slide

Verbos -AR-ER -IR
Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR , -IR , -ER
Weet je de regel nog?

Slide 31 - Slide

Regels regelmatige ww AR, ER, IR:
  1. Bij ww op -AR (ER of IR) haal je de -AR (ER of IR) van het werkwoord af
  2.  De stam blijft over: HABLAR> HABL; COMER>COM,VIVIR> VIV.
  3. Daarachter zet je dan de vervoeging die bij de persoonsvorm hoort: 
  • Yo  > -O
  • Tú > -AS of -ES,  
  • Él/ella usted > -A, -E,
  • Nosotros/as > -AMOS, -EMOS, -IMOS
  •  Vosotros/as > -ÁIS, -ÉIS, -ÍS 
  • Ellos, ellas, ustedes > -AN,-EN

Slide 32 - Slide

Regels regelmatige ww AR, ER, IR:
  • Bij ww op -AR zit in de vervoeging altijd een A behalve bij YO
  • Bij ww op -ER zit in de vervoeging altijd een E behalve bij YO
  • Bij ww op -IR zit in de vervoeging ook een E, behalve bij nosotros (viv)imos) en vosotros (viv(ís) én natuurlijk bij YO

  • Het accent bij de vervoeging van vosotros staat :
  • op de A (-ar) >> Habláis
  • op de E (-er) >> Coméis
  • op de I (-ir) >> vivís

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

VB: ¿Qué estudia Roberto?  > Él
  1. Victoria y Elena son dos amigas  >
  2. Estos chicos son muy simpáticos >
  3.  ¿A qué hora comen los españoles? >
  4. ¿Cuales idiomas habláis? >
  5. Estas chicas viven en Uithoorn >
  6. Pablo canta una canción preciosa >
  7. ¿Cómo te llamas?
  8. Trabajo mucho en la clase >
  9. Bebemos zumo de naranja y café
Welke persoonsvorm hoort in deze zin?
(kijk naar de namen of werkwoord-uitgangen)

Slide 35 - Slide

El reloj: De klok

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

Slide 38 - Video

REGELS:
1.Noem eerst het uur , dan de minuten!
Denk aan het verschil! 
ES la una (enkelvoud) 

SON las dos, las tres y media etc. (bij de overige uren)

Y (tot en met het halve uur)

MENOS (vanaf de 31e minuut tot het volgende uur); 
Je moet nu ook het volgende uur noemen.
  

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide



Het is vijf uur


Son las cinco.



Om vijf uur


A las cinco

Let op verschil:

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Link

Slide 43 - Link