Spaans periode 1 les 3

Les 3
- Je kan SER vervoegen
- Je kan zeggen wat  jouw afkomst in Spaans is





1 / 32
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Les 3
- Je kan SER vervoegen
- Je kan zeggen wat  jouw afkomst in Spaans is





Slide 1 - Slide

Huiswerk Les 2

MP WB p.8-9 opdrachten 1 t/m 4

Slide 2 - Slide

MP WB pag 9 tarea 5
Luister en corrigeer de telefoonnummers.

Slide 3 - Slide

    Lee los números de vuelo y destino(bestemming):

                    1.KLM KL1861 con destino Dusseldorf
                    2.Transavia HV5671 con destino Ibiza
                    3.Tui Fly OR575 con destino Lanzarote 
                    4.Iberia 1130 con destino Barcelona
                    5.Easyjet EZS1356 con destino Ginebra
                    6.AirFrance AF1441 con destino París
               7.Turkish Airlines TK1954 con destino Ankara
                    8.Lufthansa LH2309 con destino Munich


Slide 4 - Slide

Ser 
ik
yo
soy
jij
eres
hij / zij / u
él / ella / usted
es
wij
nosotros
somos
jullie
vosotros
sois
zij / u (mv)
ellos / ustedes
son

Slide 5 - Slide

Ser / ser de
persoonlijk voornaamwoord (ik, jij, etc) alleen bij nadruk
Yo soy Alba, ella es Lidia. (ík ben Alba, zij is Lidia)

In Latijns-Amerika gebruikt men ustedes i.p.v.  vosotros
Ook gebruikt men vaker usted dan 

Let op:
bij nosotras, vosotras, ellas = groep met alleen vrouwen
Vanaf 1 man wordt de hele groep mannelijk

Slide 6 - Slide

Ser / ser de
ser         = zijn
ser de   = komen uit

Soy Alba, soy de Valladolid.
Ella es Lidia, es de Madrid.

Slide 7 - Slide

MP TB p. 12
¿De dónde eres?
5 Feria gastrónomica
a In Madrid wordt een beurs gehouden over eten en drinken in Spanje en Latijns-Amerika. Aan welke gerechten denk je bij deze landen? Verbind de foto's met de kaart.

Slide 8 - Slide

MP TB pag 12 tarea 5b + c 
Luister naar de vier fragmenten.
b. schrijf op waar iedereen vandaan komt
c. vul het schema aan


meerdere keren luisteren is prima (minimaal 2-3x is normaal)
d. Welke vragen horen bij welke  begrippen? Vul in
1
2
3
4

Slide 9 - Slide

MP TB p. 13
6 ¿Quién es quién?
a. Lees de zinnen. Welke zijn waar? En welke niet?
b. Corrigeer de onjuiste zinnen van oefening a
c. In tweetallen. Schrijf met de volgende zinsdelen een zin over een persoon, een bedrijf of een product. 

Slide 10 - Slide

Herhaling 

Maak de volgende opdrachten in deze LessonUp om te controleren of je de stof van vorige week beheerst


Slide 11 - Slide

página
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 12 - Quiz

tarde
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 13 - Quiz

día
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 14 - Quiz

país
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 15 - Quiz

ciudad
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 16 - Quiz

Koppel lidwoord aan zelfstandig naamw.
el
la
los
las
palabras
imagen
tenis
nombres

Slide 17 - Drag question

Vertaal :
usted

Slide 18 - Open question

Vertaal :
el apellido

Slide 19 - Open question

Vertaal :
la ciudad

Slide 20 - Open question

Vertaal :
Buenas noches

Slide 21 - Open question

Vertaal :
Waar kom je vandaan?

Slide 22 - Open question

Vertaal :
el nombre

Slide 23 - Open question

Juan komt uit Madrid.
Juan ... Madrid

Slide 24 - Open question

Ik ben student.
Yo ... estudiante.

Slide 25 - Open question

Josefina is piloot.
Josefina ... piloto

Slide 26 - Open question

Bent u Hernán González?
¿ ... usted Hernán González?

Slide 27 - Open question

Wij komen uit Rotterdam.
Nosotros ... Rotterdam

Slide 28 - Open question

Waar komen jullie vandaan?
¿De dónde ... ?

Slide 29 - Open question

Jouw moeder is leraar.
Tu madre ... profesora

Slide 30 - Open question

Jullie ouders komen uit Peru.
Vuestros padres ... Perú.

Slide 31 - Open question

Huiswerk les 3
Maken:
MP H1
WB 6, 7, 10, 11 (pag 10, 11)





Leren:
woordenlijst 
MP TB p. 163-164
vanaf 8 t/m 12

Slide 32 - Slide