Grammatica

Hoofdletters en leestekens 

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Hoofdletters en leestekens 

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
Als u met uw creditcard betaal.., moet u dit wel melden.
A
Betaald
B
Betaaldt
C
Betaalt
D
Betaal

Slide 2 - Quiz

Naar alle mensen die langs de kant stonden, hebben de prinsen (wuiven)
A
gewuift
B
gewuifd
C
gewuivt
D
gewuivd

Slide 3 - Quiz

Toen de show was afgelopen, verlieten de bezoekers (lachen) het theater
A
lachent
B
lachendt
C
lachend
D
-

Slide 4 - Quiz

Gisteren (updaten) Marnix zijn laptop opnieuw
A
update
B
updatede
C
updatete
D
updated

Slide 5 - Quiz

Jij hebt dit goed (timen)
A
getimed
B
getimt
C
getimet
D
getimd

Slide 6 - Quiz

Gisteren (paintballen) de teams in een loods
A
Paintballden
B
Paintbalde
C
Paintbalden
D
Paintballde

Slide 7 - Quiz

De leerling-kok (braden) het vlees aan beide kanten goudbruin
A
braden
B
braade
C
braadde
D
braadden

Slide 8 - Quiz

Herman en zijn vriendin (reizen) vorig jaar naar Indonesie.
A
reiste
B
reisten
C
reisde
D
reisden

Slide 9 - Quiz

De geërgerde werknemers (bonzen) boos op de deur
A
bonsde
B
bonsden
C
bonste
D
bonsten

Slide 10 - Quiz

Denk jij dat zijn directeur iedereen altijd vertrouw...
A
Vertrouwt
B
Vertouwdt
C
Vertrouwd
D
Vertrouwdd

Slide 11 - Quiz

Trema?
financieel
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

Trema?
industriele
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quiz

Trema
Wanneer gebruik je een trema?

A
Als binnen een woord klinkers botsen
B
Gewoon omdat het leuk staat.

Slide 14 - Quiz

Trema
Vacuum of vacuüm?

A
Vacuum
B
Vacuüm

Slide 15 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van genie?

Slide 16 - Open question

Waar hoort wel een hoofdletter?
A
Kerstboom
B
Pasen
C
Piet
D
Islamieten

Slide 17 - Quiz

Wel met een hoofdletter
Niet met een hoofdletter
vrijdag
september
jasper
zomer
zuiden
rabobank
noord-brabant
nederlands

Slide 18 - Drag question

LEESTEKENS
- aan het eind van een zin
- aan het eind van een vraagzin
- aan het eind van een zin met extra nadruk
- tussen twee persoonsvormen / tussen delen van een opsomming / na een naam of uitroep aan het begin van een zin / vóór verbindingswoorden
PUNT
VRAAGTEKEN
UITROEPTEKEN
KOMMA

Slide 19 - Drag question

'Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 20 - Quiz

Benoem de persoonsvorm in de volgende zin:
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
wat
B
is
C
de persoonsvorm
D
in

Slide 21 - Quiz

De jongste dochter was op vakantie met het vliegtuig.

A
De persoonsvorm is dochter
B
De persoonsvorm is was
C
De persoonsvorm is vakantie
D
De persoonsvorm is het

Slide 22 - Quiz