Speciale overerving
1 / 15
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
baby 1 heeft bloedgroep A
baby 2 heeft bloedgroep 0
ouderpaar 1 heeft A en B
ouderpaar 2 heeft AB en O
baby 2 heeft bloedgroep 0
ouderpaar 1 heeft A en B
ouderpaar 2 heeft AB en O
A
baby 1 en ouderpaar 1
baby 2 en ouderpaar 2
B
baby 1 en ouderpaar 2
baby 2 en ouderpaar 1
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Slide
Wat is de verhouding in het fenotype van de nakomelingen als:
Aa x Aa
A= Kuif, a= geen kuif, AA= lethaal
Aa x Aa
A= Kuif, a= geen kuif, AA= lethaal
A
Kuif: geen kuif = 3 : 1
B
Kuif: geen kuif = 2: 0
C
Kuif: geen kuif = 2: 1
D
Kuif: geen kuif = 1: 1
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Wat is de verhouding in fenotype in de F2
C=lange oren c= korte oren
D= bruin d= wit
C=lange oren c= korte oren
D= bruin d= wit
A
lang bruin: 1
lang wit:1
kort bruin:1
kort wit:1
B
lang bruin: 2
lang wit:1
kort bruin:1
kort wit:0
C
lang bruin: 3
lang wit:0
kort bruin:1
kort wit:0
D
lang bruin: 3
lang wit: 0
kort bruin: 0
kort wit:1
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Kan met mitochondrieel DNA de verwantschap tussen vader en dochter worden aangetoond?
Slide 13 - Open question
Kan met mitochondrieel DNA de verwantschap tussen moeder en zoon worden aangetoond?
