Week 12-16 mei - grammatica WS

Week 12-16 mei - grammatica WS
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Week 12-16 mei - grammatica WS

Slide 1 - Slide

Welkom th1b!
Ga lekker zitten en pak: 
 - je schrift en pen
  - je leesboek 
 - je leerwerkboek Nieuw Nederlands
 
Je laptop blijft nog in je tas. 











maandag 30 september 2024
maandag 12 mei 2025

Slide 2 - Slide

Lezen in je leesboek
Je leest 6 minuten in stilte.

Na afloop kun je een vraag krijgen over wat je gelezen hebt. 
timer
6:00

Slide 3 - Slide

Taalvoutjes
Wat is de goede spelling?
Ik geef iemand het woord.

Slide 4 - Slide

Leerdoelen.
Aan het einde van deze les:
  • kun je zelf uitleggen wat een bijvoeglijk naamwoord is;
  • kun je drie manieren opnoemen om een bijvoeglijk naamwoord te herkennen;
  • kun je drie stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden opnoemen

Planning van deze les:

  • lezen in je leesboek - 10 minuten;
  • Taalvoutje;
  • korte herhaling vorige les over lidwoord en zelfstandig naamwoord;
  • uitleg  over §5 Bijvoeglijk naamwoord;
  • zelf opdrachten §5 maken.

Slide 5 - Slide

Herhaling §3 lidwoord en zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor mensen, dieren, planten, dingen. 
Bijvoorbeeld: dokter, leeuw, klimop, fiets
Ook een naam is een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: Hans, Alkmaar, Ajax.

Zeker weten of iets een znw is?
1) Je kunt er altijd een lidwoord (de, het, een) voor zetten. → de koe, een koe 
2) Je kunt er (bijna altijd) enkelvoud/meervoud van maken → de koe → de koeien
3) Je kunt er (bijna altijd) een verkleinwoord van maken. → de koe → het koetje
4) Je kunt er een bijvoeglijk naamwoord voor zetten → de koe → de lieve koe




Slide 6 - Slide

Herhaling §3 lidwoord en zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord, hoe herken je het?
  • Het zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
  • Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken (fietsje, Sophietje). Niet altijd zoals bij melk of blijdschap
  • Soms bestaat een zelfstandig naamwoord alleen als verkleinwoord, zoals sprookje.
  • Meestal kun je de, het of een (lidwoorden) voor een zelfstandig naamwoord zetten. 

Slide 7 - Slide

§3 lidwoord en zelfstandig naamwoord
Hoeveel lidwoorden ken je?
  • Er zijn drie lidwoorden: de, het en een
  • de en het zijn bepaalde lidwoorden (blw), een is een onbepaald lidwoord (olw)
  • Een lidwoord hoort altijd bij een .....
  • Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
    Soms staat er tussen het lidwoord en het zelfstandig
    naamwoord een ander woord, bijv.: de schone was.

Slide 8 - Slide

§5 Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Bijvoeglijk naamwoord = een woord waarmee je iets kunt zeggen over een zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld: de grote beker, de rode auto , de nieuwe wereldkampioen, de houten stoel

Hoe herken je een bijvoeglijk naamwoord?
  • Het kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan. Voorbeeld: Mijn blauwe fiets. / Mijn fiets is blauw. Blauw zegt iets over het zelfstandig naamwoord fiets.
  • Het heeft vaak een korte vorm (zonder -e)  en een lange vorm (met -e)een goed begin, de goede afloop.
  • Meestal kun je de trappen van vergelijking gebruiken: schoon- schoner- schoonst.

Slide 9 - Slide

Sommige bijvoeglijke namen geven aan van welk materiaal iets gemaakt is. Die noemen we daarom stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden.
Voorbeelden: de houten stoel, het tinnen soldaatje, de gouden ring, het plastic lepeltje.

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op –en.
Als het om kunststoffen gaat (bijv. het plastic lepeltje of de polyester laarzen), komt er geen –en bij.

Drie verschillen tussen stoffelijk bijvoeglijk naamwoord en bijvoeglijk naamwoord

  1. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft maar één vorm (koperen, zilveren, denim)
  2. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft geen trappen van vergelijking
  3. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord, niet erachter.


Slide 10 - Slide

Samen oefenen
Gebruik nu het wisbordje en de stift. 

Slide 11 - Slide

Zelf aan de slag
WAT?           maak opdrachten 1 en 2  §5 Bijvoeglijk naamwoord

HOE             in je leerwerkboek, blz.208 
HULP           theorie blz. 208
TIJD             5 minuten, daarna klassikaal bespreken. 

KLAAR?      maak opdracht 3 en 4  van §5 .
   



timer
5:00

Slide 12 - Slide

Evaluatie
Leerdoelen:
  • Je kunt zelf uitleggen wat een bijvoeglijk naamwoord is;
  • Je kunt drie manieren opnoemen om een bijvoeglijk naamwoord te herkennen;
  • Je kunt drie stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden opnoemen

Volgende les woensdag 14 mei:
  • Je houdt je boekpresentatie. Let op: morgen einde dag inleveren!
  • Huiswerk voor donderdag 15 mei: maak opdrachten 3, 4 en 5 van §5 
 

Slide 13 - Slide

Welkom th1b!
Ga lekker zitten en pak: 
 - je schrift en pen
  - je leesboek 
 - je leerwerkboek Nieuw Nederlands
 
Je laptop blijft nog in je tas. 











maandag 30 september 2024
donderdag 15 mei 2025

Slide 14 - Slide

Leerdoelen.
Aan het einde van deze les:
  • Je kunt uitleggen wanneer een en het geen lidwoorden zijn. 
  • Je kunt voorzetsels herkennen en gebruiken.

Planning van deze les:

  • lezen in je leesboek - 10 minuten;
  • uitleg §7 Voorzetsel
  • samen aan de slag met voorzetsels

Slide 15 - Slide

Maar eerst, lezen in je leesboek
Je leest 10 minuten in stilte.

Na afloop kun je een vraag krijgen over wat je gelezen hebt. 
timer
10:00

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Zo herken je een voorzetsel
  • Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten: naast de kast, voor de pauze, door de regen.
  • Soms staat het voorzetsel achter een zn: Ik rende het huis in / de berg op / de klas uit.

Vaste voorzetsels bij werkwoorden
Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen, een vast voorzetsel:
– houden van: Nico houdt van waterskiën.
– besteden aan: Ik wil niet veel tijd besteden aan deze onzin.

In een (online) woordenboek staat welk voorzetsel bij het werkwoord hoort.

Slide 20 - Slide

Samen aan de slag
WAT?           We maken samen opdracht 2 van §7 voorzetsel, blz. 212

HOE             in je leerwerkboek, blz.204-205 
HULP           theorie blz. 204
TIJD             5 minuten

KLAAR?      maak opdracht 3, 4 en 5 van §7 .
   



Slide 21 - Slide

Evaluatie
Leerdoelen:
  • Je kunt wanneer een en het geen lidwoorden zijn. Denk aan het Engels.
  • Je kunt voorzetsels herkennen en gebruiken.

Volgende les maandag 19 mei:
  • Huiswerk: maak opdracht 2,3 4 van §7 
 

Slide 22 - Slide