Week 6-9 mei start grammatica woordsoorten

Week 6-9 mei start grammatica woordsoorten
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Week 6-9 mei start grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

Welkom th1a!
Ga lekker zitten en pak: 
 - je schrift en pen
  - je leesboek 
 - je leerwerkboek Nieuw Nederlands
 
Je laptop blijft in je tas. 











maandag 30 september 2024
woensdag 7 mei 2025

Slide 2 - Slide

Even bijkletsen
Hoe was de meivakantie voor jou?
Wat heb je gedaan op Koningsdag?
Jouw leukste moment in de meivakantie?

Slide 3 - Slide

Taalvoutjes
Eekhoorns met een mes..

Juiste werkwoord?
Ik geef iemand het woord.

Slide 4 - Slide

Taalvoutjes
En deze?

Welk werkwoord is 
wel gepast? 
Ik geef iemand het woord.

Slide 5 - Slide

Leerdoelen.
Aan het einde van deze les:
  • kun je zeggen hoe je een werkwoord herkent.
  • kun je een werkwoord verschillende vormen geven.

Planning van deze les:

  • Taalvoutje
  • start cursus 5 - Grammatica woordsoorten
  • uitleg over het werkwoord
  • in tweetallen werkwoorden bedenken en opdrachten maken.
  • Lezen in je leesboek


Slide 6 - Slide

Grammatica - woordsoorten
Ga naar bladzijde 198 in Nieuw Nederlands.
Cursus 5 Grammatica, zinsdelen (ZD) hebben we al gehad. Wat gaan we nog doen?
WS = woordsoorten
  • §1 WS: Werkwoord - vandaag
  • §3 WS: Lidwoord en zelfstandig naamwoord - donderdag 8 mei
  • §5 WS: Bijvoeglijk naamwoord - maandag 12 mei
  • §7 WS: Voorzetsel - woensdag 14 mei
  • §9 WS: Mixopdrachten - donderdag 15 mei

Slide 7 - Slide

Gedicht Joke van Leeuwen

Slide 8 - Slide

Gedicht
Lopen, hopen, laten, praten, komen, dromen, vragen, zagen, vliegen en wiegen.

Hoe noem je het woordsoort dat in het gedicht voorkomt?

Slide 9 - Slide

§1 Werkwoord
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of overkomt.
Anna danst in de woonkamer. 
Tim krijgt een koude douche. 
De hond heeft een koekje gegeten
Pien leert  vandaag fietsen.

Iedere zin heeft een of meer werkwoorden. Zonder werkwoord is het geen zin, want je weet niet wat de zin betekent . Bijvoorbeeld: Koffie of thee? 
 

Slide 10 - Slide

§1 Werkwoord
Niet alle werkwoorden geven duidelijk aan wat er gebeurt, deze hebben dus een onduidelijke betekenis: 
hebben, kunnen, moeten, mogen, worden, zijn , zullen. 
Deze werkwoorden gebruiken we vaak samen met een ander werkwoord. 

Bijvoorbeeld: De doventolk wordt na een uur afgelost door een collega.
Bij welke webshop heb jij die handige rugzak besteld?



Slide 11 - Slide

§1 Werkwoord
Hoe herken je een werkwoord?
  • Een werkwoord kun je verschillende vormen geven, dat is vervoegen.
  • Bijvoorbeeld: drinken (hele werkwoord)

  • Tegenwoordige tijd               ik drink       hij/zij drinkt     wij drinken
  • Verleden tijd                             ik dronk     hij/zij dronk     wij dronken
  •                                                        drinkend
  •                                                        gedronken

Slide 12 - Slide

§1 Werkwoord
Wat zijn de werkwoorden in de zinnen? Schrijf ze op in je schrift.

  1. Zonder digitale agenda zou ik al mijn afspraken vergeten.
  2. Sarah heeft zaterdag de wedstrijd gewonnen.
  3. De dierenarts zal de zieke hond moeten opereren.




Slide 13 - Slide

Samen aan de slag
WAT?           Werk in tweetallen. Noem om de beurt een werkwoord. Ga het alfabet af: start met de letter a, daarna b,, enzovoort.
Weet je geen werkwoord met de letter? dan ben je af en probeert de volgende het. Wie wint?

        
TIJD              3 minuten, daarna klassikaal bespreken. 
   



timer
3:00

Slide 14 - Slide

Samen aan de slag
WAT?           maak in tweetallens de opdrachten 2 ,3, 4, 5 van §1 Werkwoord

HOE             in je leerwerkboek, blz.200-201 

HULP           theorie blz. 200
TIJD             8 minuten, daarna klassikaal bespreken. 

KLAAR?      maak opdracht 6,7 en 8 van §1.
   



timer
8:00

Slide 15 - Slide

Vijf minuten pauze!
Je mag even rondlopen, naar de wc gaan. 

Slide 16 - Slide

Leerdoelen.
Aan het einde van deze les:
  • kun je zeggen hoe je een werkwoord herkent.
  • kun je een werkwoord verschillende vormen geven.

Planning van deze les:

Lesuur 4:
  • Lezen in je leesboek - 15 minuten
  • werken aan je boekpresentatie

Slide 17 - Slide

Lezen in je leesboek
Je leest 10 minuten in stilte.

Na afloop kun je een vraag krijgen over wat je gelezen hebt. 
timer
10:00

Slide 18 - Slide

Zelf aan de slag
WAT?           werk aan je boekpresentatie in het powerpointdocument.
HOE             op je laptop, in stilte 
HULP           informatie staat in Teams bij opdrachten. Vragen? Steek je vinger op en ik kom langs
TIJD             15 minuten 
KLAAR?      werk aan de gemeentegids voor je eigen eiland of maak huiswerk voor een ander vak.
   



timer
15:00

Slide 19 - Slide

Evaluatie
  • Je kunt zeggen hoe je een werkwoord herkent.
  • Je kunt een werkwoord verschillende vormen geven.

Volgende les donderdag 8 mei:
  • Werk verder aan je boekpresentatie in de les
  • Je leert over §3 lidwoord en zelfstandig naamwoord
 

Slide 20 - Slide

Welkom th1b!
Ga lekker zitten en pak: 
 - je schrift en pen
  - je leesboek 
 - je leerwerkboek Nieuw Nederlands
 
Je laptop blijft in je tas. 











maandag 30 september 2024
donderdag 8 mei 2025

Slide 21 - Slide

Herhaling §1 Werkwoord
Wat zijn de werkwoorden in de zinnen? Schrijf ze op in je schrift.

  1. Zonder digitale agenda zou ik al mijn afspraken vergeten.
  2. Die botsing had de chauffeur moeten zien aankomen. 
  3. De dierenarts zal de zieke hond moeten opereren.
  4. Tosca schrijft bij Engels alle nieuwe woorden op in haar schrift.
  5. De oude vrouw houdt niet meer bij hoeveel achterkleinkinderen ze heeft.




Slide 22 - Slide

Leerdoelen.
Aan het einde van deze les:
  • kun je zeggen hoe je een zelfstandig naamwoord herkent.
  • kun je zeggen welke lidwoorden er zijn en waar in de zin je ze kunt vinden.

Planning van deze les:

  • uitleg over het lidwoord en zelfstandig naamwoord
  • opdrachten maken
  • Lezen in je leesboek


Slide 23 - Slide

§3 lidwoord en zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een
  • mens (dokter)         
  • dier (leeuw)    
  • plant (varen)
  • ding (fiets)
Ook een naam is een zelfstandig naamwoord (Hans, Alkmaar, Rijksmuseum)

Slide 24 - Slide

§3 lidwoord en zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord, hoe herken je het?
  • Het zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
  • Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken (fietsje, Sophietje). Niet altijd zoals bij melk of blijdschap
  • Soms bestaat een zelfstandig naamwoord alleen als verkleinwoord, zoals sprookje.
  • Meestal kun je de, het of een (lidwoorden) voor een zelfstandig naamwoord zetten. 

Slide 25 - Slide

§3 lidwoord en zelfstandig naamwoord
Hoeveel lidwoorden ken je?
  • Er zijn drie lidwoorden: de, het en een
  • de en het zijn bepaalde lidwoorden (blw), een is een onbepaald lidwoord (olw)
  • Een lidwoord hoort altijd bij een .....
  • Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
    Soms staat er tussen het lidwoord en het zelfstandig
    naamwoord een ander woord, bijv.: de schone was.

Slide 26 - Slide

Zelf aan de slag
WAT?           maak in tweetallen de opdrachten 2  en 3 van §3 Lidwoord en zelfstandig naamwoord

HOE             in je leerwerkboek, blz.204-205 
HULP           theorie blz. 204
TIJD             5 minuten, daarna klassikaal bespreken. 

KLAAR?      maak opdracht 4 en 5 van §3 .
   



timer
3:30

Slide 27 - Slide

Lezen in je leesboek
Je leest 10 minuten in stilte.

Na afloop kun je een vraag krijgen over wat je gelezen hebt. 
timer
10:00

Slide 28 - Slide

Evaluatie
Leerdoelen:
  • Je kunt zeggen hoe je een zelfstandig naamwoord herkent.
  • Je kunt zeggen welke lidwoorden er zijn en waar in de zin je ze kunt vinden.

Volgende les maandag 12 mei:
  • Je leert over §5 Bijvoeglijk naamwoord
 

Slide 29 - Slide