6.2 Erfelijkheid en evolutie: Chromosomen en genen

Thema 6
1 / 18
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 6

Slide 1 - Slide

Wat zijn erfelijke eigenschappen?
A
Alles wat je leert van je ouders
B
Erfenis die jou wordt nagelaten door je ouders
C
Eigenschappen die je hebt geerfd van je ouders
D
Je haarkleur nadat een kapper deze geverfd heeft

Slide 2 - Quiz

Hoe noemen we alle uiterlijke eigenschappen van een organisme?
A
Fenotype
B
Genotype

Slide 3 - Quiz

Wat is genotype
A
Alles wat jou aangeleerd is
B
Alle informatie in je DNA

Slide 4 - Quiz

6.2 Chromosomen en genen

Slide 5 - Slide

leerdoelen:
Aan het einde van de les:
- Weet je dat elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.

Slide 6 - Slide

6.2 Chromosomen en genen
Een cel van een mens bevat 46 chromosomen.
Die chromosomen komen voor in paren (chromosomenparen).

Een mens heeft 23 paren chromosomen in een celkern
(2 x 23 = 46). Dit geldt voor alle lichaamscellen.

De twee chromosomen van een paar zijn aan elkaar gelijk. Ze bevatten ook de informatie voor dezelfde erfelijke eigenschappen.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

6.2 Chromosomen en genen
Ieder mens heeft duizenden erfelijke eigenschappen.
De chromosomen van elke cel bevatten de informatie voor al deze erfelijke eigenschappen.

Een gen is een deel van een chromosoom met de informatie voor 1 erfelijke eigenschap.
Alle genen in een celkern vormen samen het genotype van een organisme.

Slide 9 - Slide

In de afbeelding links zie je chromosomen en genen in een lichaamscel.

De blauwe lijnen zijn chromosomen.
De genen zijn weergegeven met verschillende vormen.
Elke vorm geeft een gen voor een bepaalde eigenschap weer.

Slide 10 - Slide

Je ziet dat er telkens twee chromosomen aan elkaar gelijk zijn. Ze vormen een chromosomenpaar.

Daardoor komen ook de genen in paren voor: de genenparen.

Slide 11 - Slide

6.2 Chromosomen en genen
Eicellen en zaadcellen zijn geslachtscellen. In de kernen van geslachtscellen komen de chromosomen niet in paren voor maar enkelvoudig. In een geslachtscel zit van elk chromosomenpaar 1 chromosoom.

Een geslachtscel van een mens bevat geen 46 chromosomen, maar de helft daarvan (23 chromosomen).

Slide 12 - Slide

5.2 Chromosomen en genen
De kern van de zaadcel bevat 23 chromosomen van de vader. 
De kern van de eicel bevat 23 chromosomen van de moeder.
De kern van de bevruchte eicel bevat 46 chromosomen.

Van elk chromosomenpaar is 1 chromosoom afkomstig van de vader en 1 van de moeder.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

6.2 Chromosomen en genen
Alle cellen van je lichaam zijn ontstaan uit 1 enkele bevruchte eicel. In de baarmoeder groeit de bevruchte eicel uit tot een kind.

Tijdens deze groei worden miljoenen nieuwe lichaamscellen gemaakt. De vorming van nieuwe cellen vindt plaats door celdeling. Hierbij ontstaan uit een moedercel 2 dochtercellen.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

6.2 Chromosomen en genen
De chromosomen in 1 celkern bevatten alle informatie voor alle erfelijke eigenschappen.
Bij elke celdeling worden deze chromosomen gekopieerd.
Elke nieuwe cel krijgt dus dezelfde chromosomen.

Daardoor bevat elke lichaamscel dezelfde erfelijke informatie.

Slide 17 - Slide

herhalen leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je benoemen dat elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.

Slide 18 - Slide