Paragraaf 13.3: Immuniteit

Wat gaan we doen?

HAVO:
- Herhaling paragraaf 13.1/13.2
- Uitleg paragraaf 13.3: Immuniteit
- Zelfstandig werken


VWO:
- Uitleg labjournaal/Practicum afmaken
- Opdrachten maken








1 / 26
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen?

HAVO:
- Herhaling paragraaf 13.1/13.2
- Uitleg paragraaf 13.3: Immuniteit
- Zelfstandig werken


VWO:
- Uitleg labjournaal/Practicum afmaken
- Opdrachten maken








Slide 1 - Slide

Sleep de gebeurtenis naar de juiste plek in de afbeelding
1
2
3
4
5
Het virus dringt de gastheercel binnen
Nucleinezuur wordt vermenigvuldigd
Ribosomen bouwen nieuwe capsiden
Nieuwe virusdeeltjes worden in elkaar gezet
Nieuwe virusdeeltjes komen vrij

Slide 2 - Drag question

Wat is een virus?
A
klein deeltje dat bestaat uit een cel zonder celkern
B
klein deeltje dat bestaat uit erfelijk materiaal, verpakt in een eiwitomhulsel
C
klein deeltje dat bestaat uit een cel met celwand en celkern
D
klein deeltje dat bestaat uit erfelijk materiaal in de cel

Slide 3 - Quiz

Wat is het verschil tussen een bacterie en een virus?
A
Een virus is gevaarlijk, een bacterie niet
B
Een bacterie is een organisme, een virus niet
C
Een virus is een organisme, een bacterie niet
D
Een bacterie is gevaarlijk, een virus niet

Slide 4 - Quiz

Leg uit hoe maagzuur bijdraagt aan de barrièrefunctie van je lichaam?

Slide 5 - Open question

Ik heb dezelfde antigenen als mevrouw Hendriks, want wij zijn allebei mensen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Een mens en een kat hebben hetzelfde antigeen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Welk kenmerk van macrofagen is ONJUIST?
A
Elke macrofaag is specifiek voor één ziekteverwekker.
B
Macrofagen herkennen ziekteverwekkers aan hun lichaamsvreemde antigenen
C
Een ander woord voor macrofaag is 'vreetcel'
D
Een macrofaag 'eet' de ziekteverwekker op

Slide 8 - Quiz

Wanneer spreek je van koorts?
A
37.5 graden over hoger
B
38.5 graden of hoger
C
39 graden of hoger
D
38 graden of hoger

Slide 9 - Quiz

Paragraaf 13.3: Immuniteit

Slide 10 - Slide

Lesdoelen
1. Ik kan uitleggen wat immuniteit inhoudt en wanneer dit ontstaat.
2. Ik kan het verschil tussen natuurlijke en kunstmatige immuniteit en tussen actieve en passieve immunisatie beschrijven.
3. Ik kan uitleggen hoe vaccinaties en groepsimmuniteit werken.

Slide 11 - Slide

Eerste verdedigingslinie
Extern, aspecifiek (=niet-specifiek):
  • Mechanische afweer :
    huid, slijmvliezen

       
  • Chemische afweer:
    zoutzuur in maagsap, pH huid
*(huid heeft ook rol bij thermoregulatie, bescherming tegen uitdroging en UV-licht)

Slide 12 - Slide

Tweede verdedigingslinie:
Afweer door het immuunsysteem (witte bloedcellen) 

  • Aangeboren = (niet specifiek, tegen alle lichaamsvreemde stoffen)
    Fagocyten (macrofaag, granulocyt)
      Mestcellen


  • Aangeleerd / verworven = (wel specifiek, je moet eerst ziek zijn geweest en geheugencellen aanmaken)
  B- en T-cellen 

Slide 13 - Slide

Immuniteit
Incubatietijd
De tijd tussen binnendringen van ziekteverwekker   --> ziekteverschijnselen
Primaire reactie
De vorming van antistoffen na het eerste contact   +  de vorming van B-geheugencellen
Secundaire reactie
Geheugencellen vormen snel antistoffen, na opnieuw contact met dít antigeen  -->   niet ziek --> dus je bent immuun.

Slide 14 - Slide

Taak van de APC
Antigeen presenterende cel (macrofaag)
 moet passende lymfocyten (T- en B-cellen) vinden

Speld in een hooiberg?

Niet meer door aanwezigheid geheugencellen!

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Antistoffen

Bij tweede besmetting
  • meer antistoffen
  • sneller gevormd
  • blijven langer in het bloed
Vraag
Antistoffen verdwijnen na verloop van tijd uit het bloed. Welk orgaan breekt ze af?
Antwoord
Lever. Antistoffen zijn eiwitten. Eiwitten worden afgebroken door de lever.

Slide 17 - Slide

Vaccins
Stap 1: Injecteer het lichaam met een verzwakt ziekteverwekker / antigenen van de ziekteverwekker

Stap 2: Macrofagen eten de ziekteverwekker/antigenen op en presenteren deze aan een passende T- en B-lymfocyt.

Stap 3: B-Lymfocyten gaan antistoffen maken tegen het gevonden antigen

Stap 4: T- en B-lymfocyten vormen geheugencellen

Bij een infectie met het echte virus / bacterie heb je nu al geheugencellen en treedt meteen de tweede veel sterke immuunreactie op. 

Vaccins zijn een vorm van kunstmatige actieve immuniteit
Waarom kunstmatig? en waarom actief?

Slide 18 - Slide

Immuun door alleen antistoffen

via injectie of moedermelk

immuniteit is direct aanwezig

artsen zonder grenzen
slangenbeet

Slide 19 - Slide

Immuniteit
Natuurlijke immuniteit = op een natuurlijke manier verkregen (bv. eerst zelf ziek geworden)
Kunstmatige immuniteit = op een kunstmatige manier verkregen (vaccin of antistoffen toedienen)
Actieve immunisatie = Het immuunsysteem (B en T-lymfocyten) wordt actief en vormen geheugencellen
Passieve immunisatie = Inspuiten/binnenkrijgen van antistoffen (B- en T-Lymfocyten zijn niet actief/geen geheugencellen)

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Lesdoelencheck:
Kan ik:
 - uitleggen wat immuniteit inhoudt en wanneer dit ontstaat?
- verschil tussen natuurlijke en kunstmatige immuniteit en tussen actieve en passieve immunisatie beschrijven?
- uitleggen hoe vaccinaties en groepsimmuniteit werken?


Slide 22 - Slide

Wat is of zijn de reden(en) dat je zo vaak verkouden wordt?
A
je kan geen antistoffen maken tegen het verkoudheidsvirus
B
het verkoudheidsvirus verandert snel
C
er zijn heel veel verschillende verkoudheidvirussen
D
je kunt niet immuun worden voor het verkoudheidsvirus

Slide 23 - Quiz

Waarom moeten mensen elk jaar opnieuw gevaccineerd worden tegen de griep?
A
Het vaccin is na een jaar uitgewerkt.
B
Alle antistoffen zijn na een jaar afgebroken.
C
De geheugencellen raken uitgewerkt.
D
Het griepvirus verandert steeds van vorm.

Slide 24 - Quiz

Is het inspuiten van antistoffen uit paardenbloed voorbeeld van actieve, passieve, natuurlijke of kunstmatige immunisatie?

A
Passief en Kunstmatig
B
Passief en Natuurlijk
C
Actief en Kunstmatig
D
Actief en Natuurlijk

Slide 25 - Quiz

Aan de slag!

HAVO:

Paragraaf 13.3: opdracht 35 t/m 47





Slide 26 - Slide