3 Goede start: persoonsvorm tegenwoordige tijd

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g, t, mavo
• Leerjaar 1

START

- je weet dat de persoonsvorm een werkwoord is

- je weet de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat als iets nu gebeurt of later

taalverzorging

spelling

pv in de tegenwoordige tijd

De persoonsvorm is een werkwoord in een zin.

De persoonsvorm staat in de 

tegenwoordige tijd als iets nu gebeurt of later.

pv in de tegenwoordige tijd

1. Wie of wat doet iets?

Is het enkelvoud (ik, jij, hij, zij) of meervoud (wij, zij, jullie)?

2. Bij enkelvoud schrijf je:

– bij ik: de ik-vorm: ik val, ik fiets

– bij jij, hij, zij: ik-vorm + t: jij valt, jij fietst

3. Bij meervoud schrijf je:

– het hele werkwoord: jullie vallen, wij fietsen

pv in de tegenwoordige tijd

Doet iets of iemand anders iets? 

Bijvoorbeeld een ding of een naam? 

Schrijf dan hetzelfde als bij hij. 

Bijvoorbeeld: hij valt, de steen valt, Pleun valt.

Noteer de persoonsvorm.

Rachel herkent de melodie van dat muziekstuk.

Noteer de persoonsvorm.
Kim en Sep klimmen met een ladder in hun boomhut.

Noteer de persoonsvorm.

De jongens klagen over de opstelling.

Noteer de persoonsvorm.

De hond spartelt in het koude water.

Staat de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud?

In de garage staat oude rommel.

1. enkelvoud
2. meervoud

Staat de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud?

Fuad bakt vaak zelf een pizza.

1. enkelvoud
2. meervoud

Staat de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud?

Thijs en Lucas fietsen samen naar school.

1. enkelvoud
2. meervoud

Staat de persoonsvorm in enkelvoud of meervoud?

Wij gaan dit weekend eten bij de buren.

1. enkelvoud
2. meervoud

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

Ellen en een jongen (lopen) de lift van de winkel in.

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

De lift (staan) ineens met een schok stil.

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

Gelukkig (hebben) Ellen haar mobieltje bij zich.

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

Ze (blijven) rustig op hulp wachten.

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

De jongen (lezen) zenuwachtig de voorschriften aan de wand.

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

Na een half uur (bevrijden) de brandweer hen.

START

- je weet dat de persoonsvorm een werkwoord is

- je weet de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat als iets nu gebeurt of later

taalverzorging

spelling