Auditieve beperkingen

Auditieve beperkingen
1 / 65
next
Slide 1: Slide
OrthopedagogiekSecundair onderwijs

This lesson contains 65 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Auditieve beperkingen

Slide 1 - Slide

Doelstellingen

  1. Benoemen dat problemen zich kunnen voordoen in het buitenoor, middenoor en binnenoor en dit kunnen lokaliseren (aanduiden op foto).
  2. Weten hoe gehoorverlies wordt opgespoord: ALGO-gehoortest, spelaudiometrie, toonaudiometrie.
  3. De problemen die personen ervaren bij het hebben van gehoorverlies kunnen omschrijven:
  • Omschrijven  wat het betekent als je x-aantal dB gehoorverlies hebt
  • Omschrijven  wanneer men spreekt over slechthorendheid of doofheid (aantal dB gehoorverlies).
  • Omschrijven welk gevolg gehoorverlies heeft op het begrijpen van spraak/taalbegrip  en het spreken van de persoon zelf
  • Omschrijven welke problemen geleidingsgehoorverlies, perceptiegehoorverlies en gemengde doofheid veroorzaken en hoe dit eventueel verholpen kan worden.
  • Omschrijven  wat het onderscheid is tussen de gevolgen van congenitale, prélinguale en postlinguale doofheid.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide


Noteer welke gehoortesten je kent.

Slide 6 - Mind map

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Duid de juiste aan.
A
Middenoor = slakkenhuis en evenwichtscentrum
B
Buitenoor = gehoorzenuw en hersenen
C
Binnenoor = Gehoorschelp en gehoorgang
D
Middenoor = trommelvlies, gehoorbeentjes en buis van Eustachius

Slide 12 - Quiz

Wat is toonaudiometrie?
A
Test waarbij je geluiden hoort en moet reageren.
B
Test waarbij je mag spelen bij geluid.
C
Je krijgt een elektrode op je hoofd die je hersenactiviteit meet.
D
Dit meet hoe hoog een toon is.

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Zijn Jens en Nina doof of slechthorend denk je? 

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Duid aan wat het betekent als Frans 100 dB gehoorverlies heeft van bij de geboorte?
A
Frans hoort helemaal niets meer.
B
Het geluid moet minstens 100 dB zijn voor Frans het hoort.
C
Frans is slechthorend.
D
Het geluid moet 100 Hz hoog zijn voor Frans het kan horen.

Slide 25 - Quiz

Duid de invloed op de spraak aan bij Frans:
A
Frans kan een gesprek volgen op minder dan 1 m afstand.
B
Er is een grote kans dat Frans niet kan spreken.
C
Frans heeft een licht uitspraakprobleem.
D
Frans hoort enkel klinkers.

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Microtie

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Werking CI

Slide 34 - Slide

Voor het eerst horen... 

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Duid aan welk soort gehoorverlies gemakkelijk is op te vangen met apparatuur of een medische ingreep:
A
Gemengde doofheid
B
Geleidingsgehoorverlies
C
Perceptiegehoorverlies
D
Receptiegehoorverlies

Slide 37 - Quiz

Juist of fout: bij perceptiegehoorverlies is er onherroepelijke schade.
A
Juist
B
Fout

Slide 38 - Quiz

Juist of fout: iedere persoon met perceptiegehoorverlies is geholpen met een CI.
A
Juist
B
Fout

Slide 39 - Quiz

Les 2: Doelstellingen
- Onderscheid benoemen in leeftijd waarop slechthorendheid ontstaan is. 
- Omschrijven waarom mensen wel of niet voor een CI kiezen. 
- Oorzaken kunnen benoemen van gehoorverlies. 
- Hulpmiddelen voor mensen die doof of slechthorend zijn kunnen terugvinden. 
- Begeleidingstips voor mensen die doof/slechthorend zijn kunnen opzoeken en delen met elkaar. 
- Scholen en voorzieningen kunnen benoemen voor mensen met een auditieve beperking. 
- Het onderwijstype voor mensen met een auditieve beperking kunnen benoemen. 
- Communicatievormen kunnen benoemen voor mensen met een auditieve beperking. 

Slide 40 - Slide

Waarom is de leeftijd waarop doofheid ontstond belangrijk?

Slide 41 - Open question

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Observeer de spraak van Maë en noteer je bevindingen op een kladblad. 

Slide 44 - Slide

Wel of niet een CI? 

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Bloemkooloor: ontstaat vaak bij contactsporten als rugby, boksen,...

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Slide

Erfelijke oorzaak
50 % heeft een genetische oorzaak
Erfelijke afwijkingen
Syndromen

Slide 54 - Slide

Juist of fout: we weten niet altijd de oorzaak van gehoorverlies.
A
Juist
B
Fout

Slide 55 - Quiz

Als gehoorverlies is ontstaan door een infectieziekte als de 'rode hond' tijdens de zwangerschap. Hoe noemen we deze oorzaak dan?
A
Pananataal
B
Perinataal
C
Prenataal
D
Postnataal

Slide 56 - Quiz

De oorzaak van oudersdomsslechthorendheid noemen we...
A
Perinataal
B
Postnataal
C
Penanataal
D
Prenataal

Slide 57 - Quiz

Hoeveel procent van de gehoorproblemen zijn erfelijk?
A
50%
B
30%
C
80%
D
20%

Slide 58 - Quiz

Opdracht
Opdracht 1: 
Zoek per 2 de omschrijving van een 3-tal hulpmiddelen op met foto en kostprijs in de classroom. 
Opdracht 2: 
Formuleer een 5-tal begeleidingstips bij het omgaan met mensen met een auditieve beperking in de classroom. 

Slide 59 - Slide

Slide 60 - Slide

Slide 61 - Slide

Slide 62 - Slide

Slide 63 - Slide

Welke communicatievormen ken jij om met iemand te communiceren met gehoorproblemen? 
  1. Gebarentaal: landstaal met dialecten en mimiek
  2. NMG: Nederlands met gebaren: zowel spreken als gebaren
  3. SMOG: Spreken met ondersteuning van gebaren: wordt gebruikt bij mensen met een verstandelijke beperking, heeft niets met gebarentaal te maken. 
  4. Vingerspelling: voor afkortingen en namen
  5. TC: totale communicatie: gesproken woorden èn gebaren èn handalfabet èn mimiek èn lichaamstaal èn geschreven taal. 

Slide 64 - Slide

Woordenboek Vlaamse gebarentaal
https://woordenboek.vlaamsegebarentaal.be/search

Slide 65 - Slide