Hoofdstuk 3 PW

Hoofdstuk 3 SO
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3 SO

Slide 1 - Slide

être=
A
hebben
B
zijn

Slide 2 - Quiz

ÊTRE: hij is
A
il a
B
il aime
C
il est
D
elle est

Slide 3 - Quiz

Vul de juiste vorm van être in:
Vous ________ (être)
A
suis
B
es
C
êtes
D
sommes

Slide 4 - Quiz

être
Je........(être) malade
A
est
B
vais
C
suis
D
fait

Slide 5 - Quiz

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
Combineer de juiste vorm van être met het goede persoonlijk voornaamwoord
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 6 - Drag question

Vul de juiste vorm van être in:
elle ________ (être)
A
suis
B
est
C
êtes
D
sommes

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste vorm van être:
Marie ________ (être)
A
suis
B
être
C
est
D
es

Slide 8 - Quiz

Vul de juiste vorm van être in:
Tu ________ (être)
A
suis
B
es
C
êtes
D
sommes

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vorm van être:
Nous ________ (être)
A
suis
B
sommes
C
avons
D
être

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm van être in:
Nous ________ (être)
A
suis
B
es
C
êtes
D
sommes

Slide 11 - Quiz

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
 être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 12 - Drag question

Welke kloktijd hoort bij welke klok?
Il est midi.
Il est trois heures moins le quart
Il est quatre heures et quart
Il est midi et demi.

Slide 13 - Drag question

Welke kloktijd hoort bij welke klok?
Il est une heure
Il est une heure et quart
Il est deux heures moins le quart
Il est une heure et demie

Slide 14 - Drag question

In welke klas zit jij?
Ik zit in de eerste klas.
Wie is je wiskundeleraar?
Het is meneer Leclerc.
Ik weet het niet.
Tu es en quelle classe?
Je suis en cinquième.
Qui est ton prof de maths?
C'est monsieur Leclerc.
Je ne sais pas. 

Slide 15 - Drag question

Bezittelijk voornaamwoord
  • Welke bezittelijk voornaamwoorden ken je in het Nederlands?
  • welke in het Frans?

  • Hoe bepaal je welk bezittelijk voornaamwoord je moet gebruiken? 

Slide 16 - Slide


Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
A
ik, jij, hij, zij, etc.
B
in, op, achter, voor, etc.
C
mijn, jouw, haar, zijn, etc.
D
een zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Quiz

de Bezittelijke Voornaamwoorden meervoud
Maak de juiste combinaties.
ONS/ONZE
JULLIE / UW
HUN
    nos
  votre
   leur
   notre
      vos
   leurs

Slide 18 - Drag question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 19 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) oncle
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 20 - Quiz

Mnl.ev.
Vrl.ev.
Mv.
Mijn
Jouw
Zijn/haar
Bezittelijk voornaamwoord
Ma
Mon
Mes
Ton
Ta
Tes
Son
Sa
Ses

Slide 21 - Drag question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (hun) oncles
A
leur
B
leurs
C
sa
D
ses

Slide 22 - Quiz

Sleep de juiste 2 bezittelijke voornaamwoorde naar het midden
les plages
notre
nos
leur
leurs

Slide 23 - Drag question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 24 - Quiz

Sleep de juiste bezittelijke voornaamwoorde naar het midden
un frère
mon
son
ton
votre
notre

Slide 25 - Drag question

maak nu de proeftoets
van Hoofdstuk 3

Slide 26 - Slide