PRESENT SIMPLE (deel 2)

PRESENT SIMPLE
de tegenwoordige tijd
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

PRESENT SIMPLE
de tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Eerst even een check!
Wat weten jullie nog over de Present Simple?

Slide 2 - Slide

Je gebruikt de 'Present Simple', wanneer je praat over...
A
dingen die gebeuren, terwijl je erover praat
B
dingen die je met een bepaalde regelmaat doet
C
dingen die in het verleden zijn gebeurd
D
dingen die nog nooit zijn gebeurd

Slide 3 - Quiz

Het woord 'Simple' helpt je om het werkwoord..
A
altijd zo kort mogelijk op te schrijven
B
dikgedrukt op te schrijven
C
altijd op te schrijven met 'ing' erachter
D
altijd op te schrijven met am/are/is er voor

Slide 4 - Quiz

Waar zie je een werkwoord in de Present Simple staan
A
I am walking
B
I walkt
C
I walk
D
I walked

Slide 5 - Quiz

dus:
Nog even de herhaling:

Slide 6 - Slide

Je gebruikt de Present Simple:
> als je praat over dingen die met een bepaalde regelmaat gebeuren.
I never watch films on TV
We sometimes study after school
My parents go to the theatre every weekend
My friends always drink milk during lunch
His brothers visit a concert each summer

Slide 7 - Slide

Je gebruikt de Present Simple:
> als je praat over dingen die gewoon 
een feit zijn.
I work in a restaurant
They play football
We like icecreams
Lions eat a lot of meat

Slide 8 - Slide

Bij de Present Simple gebruik je:
> de korte 'simpele' vorm van het werkwoord
work
sleep
eat
drink
play
walk
jump
watch
ask
cry
help
go

Slide 9 - Slide

Bij de Present Simple gebruik je:
> de korte 'simpele' vorm van het werkwoord 
eigenlijk bij iedereen:
I work
You work
We work
They work
My friends work
I ask
You ask
We ask
They ask
My friends ask
I drink
You drink
We drink
They drink
My friends drink

Slide 10 - Slide

BEHALVE...
...Bij een he , she en it
I work
You work
he/she/it works
We work
They work
You work
dit noemen we de SHIT-regel
bij she/he/it komt er een 's' achter het werkwoord!

Slide 11 - Slide

Dit geldt dus ook voor
My brother
His sister
Your father
Susan
Eric
Our teacher
The dog
(he)
(she)
(he)
(she)
(he)
(he/she)
(it)
dus een 's' erachter
works
asks
helps
eats
drinks
helps
barks

Slide 12 - Slide

En let even op:
> Je kunt niet achter ieder werkwoord zomaar een 's' zetten
goes
does
watches
kisses
catches
fixes
crashes

study > studies
try > tries
fly > tries

Slide 13 - Slide

Welke is de Present Simple?
A
I am walking in the park every Saturday
B
I walks in the park every Saturday
C
I walking in the park every Saturday
D
I walk in the park every Saturday

Slide 14 - Quiz

Welke is de Present Simple?
A
We never visit a football match
B
We never visits a football match
C
We are never visiting a football match
D
I have never visited a football match

Slide 15 - Quiz

Welke is de Present Simple?
A
John is eating pizzas every weekend
B
John eating pizzas every weekend
C
John eat pizzas every weekend
D
John eats pizzas every weekend

Slide 16 - Quiz

Welke is de Present Simple?
A
Her sister always study hard
B
Her sister always studys hard
C
Her sister always studies hard
D
Her sister is always studying hard

Slide 17 - Quiz

Welke is de Present Simple?
A
His friends sometimes drinks coffee
B
His friends sometimes drinking coffee
C
His friends sometimes drinkes coffee
D
His friends sometimes drink coffee

Slide 18 - Quiz

A cat (drink) milk

Slide 19 - Open question

Angela (watch) TV every Friday

Slide 20 - Open question

We always (sleep) in a hotel

Slide 21 - Open question

My father never (go) to a supermarket

Slide 22 - Open question

He always (try) to escape

Slide 23 - Open question

...en dan nog even dit
Hoe zeg je dat je NIET iets doet...
...of dat iets NIET gebeurd

(dus een ontkenning maken)

Slide 24 - Slide

Ik loop niet in het park
A
I don't walk in the park
B
I walking not in het park
C
I not walk in the park
D
I walk in the park not

Slide 25 - Quiz

Wij eten geen hamburgers
A
We not eat hamburgers
B
We eat hamburgers not
C
We don't eat hamburgers
D
We eat hamburgers don't

Slide 26 - Quiz

Hij slaapt niet in een hotel
A
He don't sleep in a hotel
B
He not sleeping in a hotel
C
He doesn't sleep in a hotel
D
He sleep in a hotel not

Slide 27 - Quiz

Je maakt een ontkenning...
Je zegt dus dat je niet iets doet met...
You 
he/she/it
We
They
You 
(SHIT-regel)
work
work
work
work
work
work
don't
don't
doesn't
don't
don't
don't

Slide 28 - Slide

...maar wat nou,
als ik iets wil VRAGEN...?

Slide 29 - Slide

THE END
questions?

Slide 30 - Slide

Loop jij in het park elke zaterdag?
A
Walk you in the park every Saturday?
B
Do you walk in the park every Saturday?
C
Don't you walk in the park every Saturday?
D
Are you walking in the park every Saturday?

Slide 31 - Quiz

Spelen jullie altijd video games?
A
Play you always video games?
B
Are you always play video games?
C
Do you always play video games?
D
Are you always playing video games?

Slide 32 - Quiz

Eet hij altijd bij McDonalds?
A
Do he always eat at McDonalds?
B
Always is he eating at McDonalds?
C
Does he always eat at McDonalds?
D
Is he always eating at McDonalds?

Slide 33 - Quiz