46 + 47. pv vt, Engelse ww, vd.

PLANNING VAN DEZE LES
1.  persoonsvorm verleden tijd
2.  voltooid deelwoord 
3.  Engelse werkwoorden: hoe dan?
4.  Opdrachten in Taalblokken
5.   De volgende keer

1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

PLANNING VAN DEZE LES
1.  persoonsvorm verleden tijd
2.  voltooid deelwoord 
3.  Engelse werkwoorden: hoe dan?
4.  Opdrachten in Taalblokken
5.   De volgende keer

Slide 1 - Slide

1. PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD (6.5)
Er zijn regels. 

Je doet hetzelfde als bij de pv in de tegenwoordige tijd: wat is het infinitief van de persoonsvorm? Haal -en eraf. Nu heb je de stam. 

In de vt komt er -de of -te achter de stam én werk je met 't x-kofschip. Kijk maar mee: 

Slide 2 - Slide

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD
Gebruik het hele werkwoord, haal er -en vanaf en kijk naar de laatste letter van de stam.

Voorbeeld: gelov(en) - de v staat niet in 't ex kofschip dus: geloofte of geloofde? Prat(en) - de t staat er wel in dus: praatde of praatte? 

Slide 3 - Slide

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD
Dus de regel is: staat het niet in 't ex kofschip dan is het -de
Staat het wél in 't ex-kofschip, dan is het -te.  

► dichtslibben - wat is het, dichtslibte of dichtslibde? 
Pas de regel toe!
[De regel: hele werkwoord van de persoonsvorm, -en eraf om de stam te krijgen, kijk dan naar het laatste woord van de stam: nee is een deeeeee]

Slide 4 - Slide

[vul de juiste pv in de vt in]
'De docent (starten) de les en (controleren) het huiswerk.'

Slide 5 - Open question

[vul de juiste pv in de vt in]

'Mijn ouders (verhuizen) vorig jaar naar Zwolle.'

Slide 6 - Open question

[vul de juiste pv in de vt in]

'Wij (gebruiken) gisteren onze laptop.'
A
gebruikte
B
gebruikten
C
gebruikde

Slide 7 - Quiz

[vul de juiste pv in de vt in]

'Henk (glimlachen) toen hij zijn nieuwe telefoon kreeg.'
A
glimlachte
B
glimlachten
C
glimlachtte

Slide 8 - Quiz

'Julie en Nathalie (geloven)... dat verhaal niet.'
A
geloofte
B
gelooften
C
geloofde
D
geloofden

Slide 9 - Quiz

2. HET VOLTOOID DEELWOORD (6.6)
Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets afgerond is, het is voorbij.

Ik heb lang gezwommen / ik zwem nu niet meer.
Het voltooid deelwoord is – anders dan de persoonsvorm – een werkwoord dat niet van vorm verandert. Er is er maar één per werkwoord, dus. 

Slide 10 - Slide

HOE DAN?
Welke vorm is juist gespeld? 

  • Het plan is veranderd / Het plan is verandert.
Wat is de persoonsvorm? 

  • Het is gebeurd / het is gebeurt

Wat is de persoonsvorm?
Maak het woord waar het om gaat eens langer? 

Slide 11 - Slide

HET VOLTOOID DEELWOORD
SVO: Subject - het onderwerp; Verbum - de persoonsvorm; Object - de rest, waaronder ook het voltooid deelwoord!

Kijk eerst of het om de persoonsvorm gaat. Nee? 
Staat het woord vóór een zelfstandig naamwoord? Nee?
Staat het woord achteraan de zin? Ja? En het is niet de pv? Dan is het het voltooid deelwoord. 

Slide 12 - Slide

HET VOLTOOID DEELWOORD
Nu komt een quizzz, waarbij je telkens de juiste werkwoordspelling moet aangeven. Dat kan zijn van de persoonsvorm, maar het kan ook van een voltooid deelwoord zijn. 

Slide 13 - Slide

Persoonsvorm of voltooid deelwoord?

Waarom ... Lotte jou niet?
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt

Slide 14 - Quiz

Persoonsvorm of voltooid deelwoord?

Zo heb ik het echt niet ...
A
bedoelt
B
bedoeldt
C
bedoeld

Slide 15 - Quiz

Persoonsvorm of voltooid deelwoord?

Wanneer ... onze opleiding naar het nieuwe gebouw?
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuisdt

Slide 16 - Quiz

Persoonsvorm of voltooid deelwoord?

Henk ... dat hij ons gaat helpen.
A
belooft
B
beloofd
C
beloofdt

Slide 17 - Quiz

Persoonsvorm of voltooid deelwoord?

Er is gisteren een ernstig busongeluk ... .
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 18 - Quiz

Persoonsvorm of voltooid deelwoord?

Dat meisje met haar rode haar ... heel snel.
A
verbrandt
B
verbrand
C
verbrant

Slide 19 - Quiz

Persoonsvorm of voltooid deelwoord?

De politie ... de verdachte al urenlang.
A
verhoordt
B
verhoord
C
verhoort

Slide 20 - Quiz


Heb je mijn mail al ... ?
A
beantwoordt
B
beantwoord

Slide 21 - Quiz


Roald ... de taart in twaalf gelijke stukken.
A
verdeelt
B
verdeeld

Slide 22 - Quiz


De gemeente ... de fout geparkeerde fietsen.
A
verwijdert
B
verwijderd
C
verwijderen
D
verwijderden

Slide 23 - Quiz

3. ENGELSE WERKWOORDEN (6.7)
Je doet hetzelfde als bij een 'hedendaags werkwoord', dus een zwak werkwoord. 

1. wat is het infinitief van de persoonsvorm
2. haal -en eraf, nu heb je de stam
3. Nu ga je luisteren. Zit er klankverschil tussen het infinitief en de stam?
 

Slide 24 - Slide

ENGELSE WERKWOORDEN
Je doet hetzelfde als bij een 'hedendaags werkwoord', dus een zwak werkwoord. 

Op de volgende slide een filmpje, daarna een lange quizzz. 
 

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Vervoeg op de juiste manier in de pv verleden tijd:

'Romy en Marie (racen).'
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 27 - Quiz


Kies de juiste schrijfwijze:
A
Bob logt in en downloadt een document.
B
Bob logd in en download een document.
C
Bob logt in en download een document.
D
Bob logt in en downloat een document.

Slide 28 - Quiz


Kies de juiste schrijfwijze:
A
De leerling stresste tijdens de toetsweek
B
De leerling streste tijdens de toetsweek
C
De leerling stressde tijdens de toetsweek
D
De leerling stresde tijdens de toetsweek

Slide 29 - Quiz

Vervoeg op de juiste manier in de pv tegenwoordige tijd:

'Mijn vriend ... (skaten).'
A
skate
B
skatet
C
skated

Slide 30 - Quiz

Vervoeg op de juiste manier in de pv tegenwoordige tijd:

'Mijn vader (downloaden).'
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 31 - Quiz


Kies de juiste schrijfwijze:
A
Gisteren racede ik naar huis
B
Gisteren racte ik naar huis
C
Gisteren racete ik naar huis
D
Gisteren racde ik naar huis

Slide 32 - Quiz


Kies de juiste schrijfwijze:

A
Hij heeft het hele uur gegamed.
B
Hij heeft het hele uur gegamet.
C
Hij heeft het hele uur gegamt.
D
Hij heeft het hele uur gegamd.

Slide 33 - Quiz


Kies de juiste schrijfwijze:
A
De leerling stresste tijdens de toetsweek
B
De leerling streste tijdens de toetsweek
C
De leerling stressde tijdens de toetsweek
D
De leerling stresde tijdens de toetsweek

Slide 34 - Quiz


Kies de juiste schrijfwijze:
A
Ik ben door het ongeluk gebrainwasht.
B
Ik ben door het ongeluk gebrainwashet.
C
Ik ben door het ongeluk gebrainwashd.
D
Ik ben door het ongeluk gebrainwashed.

Slide 35 - Quiz


Kies de juiste schrijfwijze:
A
De computer crashed tijdens de les
B
De computer crasht tijdens de les
C
De computer crashet tijdens de les
D
De computer crash't tijdens de les

Slide 36 - Quiz

Hoe schrijf je de persoonsvorm correct in de hij-vorm, tegenwoordige tijd:

'deleten'
A
deletet
B
delet
C
delete

Slide 37 - Quiz

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

'Hij (liken) ... elke foto die zij plaatst.'

A
likt
B
liket
C
liked
D
likedt

Slide 38 - Quiz

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

'Na schooltijd (racen, vt) .... hij naar huis om op tijd te zijn voor de visite.'
A
racte
B
racde
C
racete
D
racede

Slide 39 - Quiz

Hoe schrijf je de persoonsvorm correct in de hij-vorm, verleden tijd:

'timen'
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 40 - Quiz


En het voltooid deelwoord van timen dan?
A
getimd
B
getimed
C
getimt
D
getimte

Slide 41 - Quiz

Hoe schrijf je de persoonsvorm correct in de hij-vorm, verleden tijd:

'barbecueën'
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 42 - Quiz


En wat is het voltooid deelwoord van barbecueën?
A
gebarbecued
B
gebarbecuet

Slide 43 - Quiz

Hoe schrijf je de persoonsvorm correct in de hij-vorm, verleden tijd:

'lunchen'
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 44 - Quiz

Hoe schrijf je de persoonsvorm correct in de hij-vorm verleden tijd:

'pushen'
A
pushete
B
pushde
C
pushte
D
pushede

Slide 45 - Quiz

En wat is het voltooid deelwoord ook alweer van pushen?
A
verpusht
B
gepushd
C
gepusht
D
bepushd

Slide 46 - Quiz

Hoe schrijf je de persoonsvorm correct in de hij-vorm tegenwoordige tijd:

'deleten'
A
deletet
B
delet
C
delete

Slide 47 - Quiz

En wat is het voltooid deelwoord van deleten?
A
gedeletet
B
gedelet
C
gedeletede
D
gedeleted

Slide 48 - Quiz

4. DE OPDRACHTEN IN TAALBLOKKEN
Grammatica - dit moet je doen voor vandaag: Spelling 3F, da's hoofdstuk 6. 

6.4: persoonsvorm tegenwoordige tijd **
6.5: persoonsvorm verleden tijd **
6.6: Het voltooid deelwoord **
6.7: Engelse werkwoorden **
6.8: Sterke werkwoorden **



Slide 49 - Slide

5. DE VOLGENDE KEER
De toets in het eerste lesuur. 

In het tweede lesuur gaan we verder met Taalblokken 4, Thema Bouwstenen, Hoofdstuk 5: hoofd- en bijzaken


Slide 50 - Slide