CoVa 1.1 & 1.2

1 / 26
next
Slide 1: Video
Communicatie vaardighedenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Communicatieve vaardigheden / CoVa

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen deze les?
  • Communicatieproces bespreken
  • Vormen van communicatie bespreken
  • Actief luisteren
  • Quiz(je)
  • Filmpje
  • Opdrachten maken, individueel en klassikaal communiceren


Slide 3 - Slide

Hoofdstuk 1 Basisvaardigheden
1.1 Communicatie
1.2 Actief luisteren

Slide 4 - Slide

Communicatieproces 1.1.1
  • Zender
  • ontvanger
  • boodschap
  • coderen
  • decoderen
  • feedback 

Slide 5 - Slide

Vormen van communicatie
Verbale communicatie is communiceren met woorden. 
Non-verbale communicatie vindt plaats zonder woorden en wordt lichaamstaal genoemd. Denk aan gezichtsuitdrukkingen, bewegingen met de rest van het lijf, lichaamshouding en gebaren. Ook stemklank en intonatie vallen onder non-verbale communicatie. 


Verbale en non-verbale communicatie moeten elkaar ondersteunen. Wat de zender zegt, moet kloppen met hoe hij zich voelt en wat hij uitstraalt. Dat heet congruentie. 

Congruentie is van belang als je wilt bouwen aan een vertrouwensrelatie. Hierdoor kom je namelijk als zender betrouwbaar, echt en eerlijk over. Als je bijvoorbeeld naar de grond kijkt en zegt dat je heel blij bent, gelooft niemand dat. Kijk je iemand aan terwijl je dat zegt, dan komt dat een stuk betrouwbaarder over.

Slide 6 - Slide

Vormen van ruis  /storingen

Slide 7 - Slide

Referentiekader

Geheel van waarden, normen, overtuigingen en verwachtingen die de zender en ontvanger hebben. Hiermee geef je je boodschap "kleur". Deze inkleuring kan bij zenden en ontvanger verschillend zijn. Ook twee ontvangers kunnen een boodschap heel verschillend opvatten. 

Slide 8 - Slide

Aspecten van communicatie
Als je communiceert, richt je je vaak alleen op datgene wat er feitelijk wordt gezegd. Maar om de boodschap van de ander echt te begrijpen zoals hij deze bedoelt, is het belangrijk om je ook op andere zaken te richten. Elke boodschap bestaat namelijk uit meerdere aspecten:

• Inhoudelijke aspect
Het inhoudelijke aspect richt zich op de feitelijke boodschap die de zender geeft. Het gaat over de inhoud van de boodschap.
• Expressieve aspect
Tijdens het communiceren laat de zender, bewust of onbewust, iets van zichzelf zien. Denk hier bijvoorbeeld aan persoonlijkheid, gevoelens, waarden en behoeften. Dit is het expressieve aspect.
• Relationele aspect
Elke boodschap bevat informatie over de relatie tussen de zender en de ontvanger. Door je
houding en je woordkeus laat je zien hoe je de relatie die je met de ander hebt, inschat. Dit betreft het relationele aspect.
• Appellerende aspect
Bij het appellerende aspect doet de zender een beroep op de ontvanger om een bepaald doel te bereiken. De zender verwacht dat de ander op een bepaalde manier handelt of reageert.



Slide 9 - Slide

Aspecten van de boodschap

Slide 10 - Slide

Zones van communicatie

Slide 11 - Slide

Verbale en non-verbale communicatie 1.1.4

Slide 12 - Slide

Actief luisteren 1.2
Actief luisteren of empathisch luisteren betekent dat je bewust luistert naar de ander. Je wilt de gedachten en gevoelens van de cliënt echt begrijpen. Je leeft je in de ander in en stemt af op zijn leefwereld. Je stelt jezelf vragen als: Wie zit er tegenover me? Wat is belangrijk voor deze persoon? Hoe ervaart hij de situatie? Bij de ene cliënt stel je veel vragen, een andere cliënt heeft misschien liever dat je vooral luistert. Een techniek die je kunt toepassen, is Luisteren, Samenvatten en Doorvragen (LSD). Je luistert dus naar de ander, herhaalt in het kort wat hij heeft gezegd en je stelt er een doorvraag over.

Slide 13 - Slide

Kenmerken actief luisteren
• te knikken en te hummen: je laat merken dat je het verhaal volgt en dat je de ander begrijpt.
• regelmatig oogcontact te maken: de ander weet dan dat je hem ziet en hoort.
• korte bevestigingen te geven, bijvoorbeeld: ‘Ja?’ of ‘En toen?’
• verheldering te vragen, bijvoorbeeld: ‘Wat bedoel je met tekortschieten?’
• vragen te stellen, bijvoorbeeld: ‘Wat vond je daarvan?’ of ‘Wat was je gevoel daarbij?’
• samenvattingen te geven: je geeft een deel van het gesprek letterlijk weer en controleert of het klopt wat je hebt samengevat. Bijvoorbeeld: ‘Je zegt dus dat je het gevoel hebt dat ze jou in de steek heeft gelaten. Klopt dat?’
• te parafraseren: je geeft een deel van het gesprek in je eigen woorden weer. Je controleert of het klopt wat je zegt. Bijvoorbeeld: ‘Dus, als ik het goed begrijp, wil je een andere weektaak?’
• je in te leven: je laat merken dat je meeleeft met de ander. Bijvoorbeeld: ‘Ik kan me voorstellen dat u het lastig vindt dat u steeds minder zelf kunt doen.’

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Lichaamstaal

Slide 17 - Slide

Omgaan met stiltes
Stilte is een korte pauze in een gesprek. Niet iedereen vindt stiltes even prettig, maar stiltes hebben een functie:
• de patiënt moet verwerken wat je/u hebt gezegd of gevraagd;
• de patiënt durft niet goed over het onderwerp te praten;
• de patiënt weet niet wat hij kan zeggen.

Slide 18 - Slide

Van welk soort ruis is sprake als de ontvanger de zender niet begrijpt vanwege het gebruik van vakjargon?
A
Externe ruis
B
Interne ruis
C
psychologische ruis
D
semantische ruis

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Link

Samen oefenen
Opdracht 3 blz. 7
Opdracht 6 blz. 11
Opdracht 3 blz. 16

Slide 21 - Slide

Opdrachten/huiswerk
De link op de volgende pagina leid je naar de opdrachten. 
Maak opdracht 1 t/m 14. 
De volgende les komen we op deze opdrachten terug. 

Slide 22 - Slide

Communicatie

Slide 23 - Mind map

Volgende les
Herhaling 1.1 & 1.2
Opdrachten bespreken
Kennismaken met 1.3 & 1.4

Slide 24 - Slide

Wat vonden jullie van mijn eerste lessonUp-les?

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide