Wiederholung GPW 3

GPW VWO 2
- Bezittelijk voornaamwoorden
- Rangtelwoorden
- vervoegen van werkwoorden

1 / 42
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

GPW VWO 2
- Bezittelijk voornaamwoorden
- Rangtelwoorden
- vervoegen van werkwoorden

Slide 1 - Slide

Thema 1
Lidwoorden en bezittelijk voornaamwoorden

Slide 2 - Slide

Mannelijke woorden zijn:
A
der
B
die
C
das

Slide 3 - Quiz

Vrouwelijke woorden zijn:
A
der
B
die
C
das

Slide 4 - Quiz

Onzijdige woorden zijn:
A
der
B
die
C
das

Slide 5 - Quiz

Het bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz.


De persoon is bijvoorbeeld eigenaar of maker van het genoemde: mijn fiets, haar tekening, hun huis.  Ze geven dus een bezit aan.


Het bezittelijk voornaamwoord vervangt lidwoord dus.... 

1. Das ist ein Fahrrad. = Das ist mein Fahrrad

2. Das ist eine Schule = Das ist meine Schule





Slide 6 - Slide

................(onze) Klassenlehrer heißt Meier.
A
Ihr
B
Ihre
C
Unser
D
Unsere

Slide 7 - Quiz

.............(uw) Handy (o) klingelt , Frau Schmidt!
A
Dein
B
Ihr
C
Ihre
D
Deine

Slide 8 - Quiz

Das ist ........................ (mijn) Geburtstagsgeschenk (o)
A
meine
B
seine
C
mein
D
sein

Slide 9 - Quiz

Das ist (mijn) Schwester (v)

Slide 10 - Open question

Das ist (jouw) Bruder

Slide 11 - Open question

Das sind (jullie) Eltern (mv)

Slide 12 - Open question

Das ist (haar) Haus (o)

Slide 13 - Open question

Thema 2 + Datum

Slide 14 - Slide

Rangtelwoorden
1.
2.
3.
In het Duits gebruik je een punt!! om aan te geven dat het om een rangtelwoord gaat.

Regels
tm       19 getal  + te
vanaf  20 getal + ste

Slide 15 - Slide

LET OP DE UITZONDERINGEN!

Slide 16 - Slide

Maak een rangtelwoord:
29.

Slide 17 - Open question

Maak een rangtelwoord:
3.

Slide 18 - Open question

Rangtelwoorden
30e

Slide 19 - Open question

Rangtelwoorden
30e

Slide 20 - Open question

Maak een rangtelwoord:
44.

Slide 21 - Open question

Rangtelwoorden
70e

Slide 22 - Open question

rangtelwoord bij een datum
Vergelijk:
Heute ist der dreiundzwanzigste Dezember.

Am vierundzwanzigsten Dezember ist Weihnachten.





als je "op 4 december" wilt zeggen gebruik je de constructie 
am   getal + sten

Slide 23 - Slide

Januar
Februar
März
April 
Mai 
Juni
Juli
August
September
Oktober
November
Dezember

Kijk in welke maand je jarig bent! (Heb je nodig op de volgende slide)
Let op hoofdletters!

Slide 24 - Slide

Schrijf de hele zin op:
"Ich habe Geburtstag am ..... "

Slide 25 - Open question

Thema 3 
belangrijke modale werkwoorden

Slide 26 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
können?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 27 - Quiz

Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 28 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
mögen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten/houden van

Slide 29 - Quiz

Lisa mag einen Apfel.

Slide 30 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
dürfen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 31 - Quiz

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 32 - Slide

mogen                               kunnen              leuk / lekker vinden

Slide 33 - Slide

Bij "dürfen" verandert de "ü" in het enkv. in een...?
A
ü
B
ä
C
a
D
o

Slide 34 - Quiz

Bij "können" en "mögen" verandert de "ö" in het enkv. in een...?
A
u
B
a
C
ä
D
ö

Slide 35 - Quiz

In het meervoud kan ik de regel "stam plus uitgang" toepassen.
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 36 - Quiz

Ich (kunnen) ……………. dir helfen.

Slide 37 - Open question

Er (weten) …….. noch nicht so viel.

Slide 38 - Open question

Wir (willen) ……… dich nicht stören.

Slide 39 - Open question

Du (mogen) ……… heute früher nach Hause gehen.

Slide 40 - Open question

Ich (moeten) ……. es sagen. (noodzaak)

Slide 41 - Open question

du (moeten) ……. aufräumen. (bevel)

Slide 42 - Open question