Tekstverbanden en signaalwoorden

Welkom
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom

Slide 1 - Slide

Vandaag
Herhalen H1 t/m H4 Lezen 

Slide 2 - Slide

Toets
H1 Lezen
H2 Lezen
H3 Lezen
H4 Lezen
H5 Lezen
H6 Lezen 
(eventueel: De Brug)

Slide 3 - Slide

Welke signaalwoorden ken je nog?

Slide 4 - Open question

Wat is in de volgende zin een signaalwoord en hoe noem je het tekstverband?
Ik ben te laat, omdat ik me heb verslapen.

Slide 5 - Open question

Tekstverbanden
De bouwstenen van een tekst worden door tekstverbanden aan elkaar verbonden. De schrijver gebruikt hiervoor signaalwoorden.

Slide 6 - Slide

Welke tekstverbanden moet je kennen?

- Chronologisch
- Opsommend
- Tegenstellend
- Toelichtend
- Oorzakelijk
- Redengevend
- Concluderend
-  Doel-middel
- Vergelijkend
- Samenvattend

Slide 7 - Slide

Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden 
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Slide 8 - Slide

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'opsomming'?

Slide 9 - Mind map

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'tegenstelling'?

Slide 10 - Mind map

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'concluderend'?

Slide 11 - Mind map

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'redengevend'?

Slide 12 - Mind map

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'oorzakelijk'?

Slide 13 - Mind map

"Onregelmatige werktijden, de hitte en de hectiek van de keuken, het contact met gasten, dat kun je op school niet nabootsen."

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
geen verband

Slide 14 - Quiz

"Het leerbedrijf waar je stage gaat lopen, is niet verplicht je een vergoeding te betalen. Maar in de praktijk doen leerbedrijven dit meestal wel.

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
Opsomming
B
tegenstelling
C
geen verband
D
voorbeeld

Slide 15 - Quiz

Vandaag leer je verschillende vormen van migratie. Denk bijvoorbeeld aan emigratie.

Welk signaalwoord kom je hierboven tegen?
A
migratie
B
verschillende
C
denk....aan
D
bijvoorbeeld

Slide 16 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 17 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Doel-middel
D
Voorwaarde

Slide 18 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
Ik kom alleen als jij eten meeneemt.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Middel-doel
D
Voorwaarde

Slide 19 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
Het doel van deze les is om jullie voor te bereiden op de toets.
A
Doel-middel
B
Oorzakelijk
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Tekstverband: VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 21 - Quiz

Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 22 - Quiz

Tekstverband: TOELICHTING
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 23 - Quiz

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 24 - Quiz

Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 25 - Quiz

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 26 - Quiz

Einde
Tijd over? Ga dan alvast leren voor de toets.

Slide 27 - Slide