Test: VERWIJSWOORDEN en SIGNAALWOORDEN

verwijswoorden
1 / 13
next
Slide 1: Mind map
NederlandsLager onderwijs

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

verwijswoorden

Slide 1 - Mind map

signaalwoorden

Slide 2 - Mind map

Op kerstavond kreeg Malin veel pakjes. Ze was er heel blij mee.
Waarnaar verwijst "ze"?

Slide 3 - Open question

Op school zijn veel kinderen, maar er wordt altijd naar je geluisterd.
Waarnaar verwijst "er"?

Slide 4 - Open question

Op school zijn veel kinderen, ze maken veel lawaai.
Waarnaar verwijst "ze"?

Slide 5 - Open question

Ze maken veel lawaai. Dat doet pijn aan mijn oren.
Waarnaar verwijst "dat"?

Slide 6 - Open question

Ik ben moe, daarom kan ik niet opletten.
Wat is het signaalwoord in bovenstaande zin?

Slide 7 - Open question

Je doet de bloem in een kom, daarna doe je er de suiker bij.
Wat is het signaalwoord in bovenstaande zin?

Slide 8 - Open question

De vakantie was leuk, maar ik ben blij om jullie allemaal te zien.
Wat is het signaalwoord in bovenstaande zin?

Slide 9 - Open question

juist of fout:
"boom" is een bovenliggend begrip van "beuk"
A
juist
B
fout

Slide 10 - Quiz

"of" is een signaalwoord die volgend tekstverband uitdrukt:
A
tegenstelling
B
opsomming
C
uitleg
D
voorbeeld

Slide 11 - Quiz

"zoals" is een signaalwoord die volgend tekstverband uitdrukt:
A
tegenstelling
B
opsomming
C
uitleg
D
voorbeeld

Slide 12 - Quiz

Vul je test/toets formulier in via Google Classroom


Maakte je 0, 1 of 2 fouten => GROEN
Maakte je 3 of 4 fouten => ORANJE
Maakte je 5 fouten of meer => ROOD

Slide 13 - Slide