Signaalwoorden

Signaalwoorden
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 12 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Deze les 
1. Huiswerkcontrole (opdracht 7 t/m 15) 
2. Lesdoelen
3. Wat weten jullie nog/al? 
4. Uitleg 
5. Aan de slag 
6. Terugblik
7.  Huiswerk/toets 

Slide 2 - Slide

Huiswerkcontrole (7 t/m 15)

Slide 3 - Slide

Lesdoelen

  • Aan het einde van de les weten jullie wat een signaalwoord is. 
  • Aan het eind van de les kunnen jullie een voorbeeld geven van een signaalwoord bij een tegenstellend verband. 

Slide 4 - Slide

Wat denk jij dat een signaalwoord is? En kun je hier een voorbeeld bij geven? Noteer in een correcte zin.

Slide 5 - Open question

Signaalwoorden 
  • Geven een tekstverband aan en hoe zinnen en alinea's met elkaar te maken hebben. 

  • Tekst begrijpelijker + overzichtelijker

Zie het als een sirene ... 



Slide 6 - Slide

Tekstverband 1: tegenstelling
  • 2 delen tegenover elkaar: kort - lang, dik - dun, blij - verdrietig 

Signaalwoorden: maar, toch, echter

Ik was moe, maar wilde op het feestje blijven. 
Ik wilde op het feestje blijven, toch ben ik naar huis gegaan. 
Ze had goed geleerd, ze haalde echter een onvoldoende.

Slide 7 - Slide

Welke drie signaalwoorden 
Welke 3 signaalwoorden heb ik net besproken?

Slide 8 - Slide

Oefenen
  1. Jorn is niet dom, maar ....
  2. Wesley kwam op tijd uit bed, toch was hij ....
  3. Het stoplicht staat niet op oranje of groen, maar ....
  4. Ella speelt niet met poppen, maar wel ....
  5. Damian heeft krullend haar, Dylan echter heeft ....

Slide 9 - Slide

Aan de slag 
Maken opdracht 16, 19, 20, 21, 22, 23 en 24 

Klaar? Leren voor toets 



Slide 10 - Slide

Wat hebben jullie geleerd? 
Wat hebben jullie geleerd deze les? 

Slide 11 - Slide

Maandag 27 januari 
Toets Zakelijke teksten perron 3 
Zie planner en Magister voor wat je moet leren! 

Slide 12 - Slide