Tekstverband 1: tegenstelling
- 2 delen tegenover elkaar: kort - lang, dik - dun, blij - verdrietig
Signaalwoorden: maar, toch, echter
Ik was moe, maar wilde op het feestje blijven.
Ik wilde op het feestje blijven, toch ben ik naar huis gegaan.
Ze had goed geleerd, ze haalde echter een onvoldoende.