1.2 & 1.3 Onderwerp en pv tt

BSA-gesprekken
13:00 Can
13:30 Hala
14:00 Sevda
14:30 Sila

17:30 Marcin
18:00 Nassim 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

BSA-gesprekken
13:00 Can
13:30 Hala
14:00 Sevda
14:30 Sila

17:30 Marcin
18:00 Nassim 

Slide 1 - Slide

Onderwerp en Persoonsvorm t.t.
Nederlands 
Taalverzorging

Slide 2 - Slide

Planning
Uitleg 
Opdracht

Toets 17-12 gaat niet door 

Slide 3 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp is de persoon of het ding waar de zin over gaat.
Het onderwerp is te vinden door de volgende vraag te stellen:
Wie/wat + persoonsvorm?

Slide 4 - Slide

Aan het einde van de les
Weet je hoe je het onderwerp in de zin vindt.
Kan je de persoonsvorm op de juiste manier spellen.

Slide 5 - Slide

Benoem het onderwerp in de zin:
Joshua ging fietsen naar Zwolle.

Slide 6 - Open question

Benoem het onderwerp in de zin:
Op zaterdag was de postbode erg druk.

Slide 7 - Open question

Benoem het onderwerp in de zin.
Voor het feest heeft iedereen iets meegenomen.

Slide 8 - Open question

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Je hebt de ik-vorm nodig. 

Slide 9 - Slide

Pv t.t.
Tip: Vervang het werkwoord door een vorm van lopen. Hoor je een -t achter de ik-vorm, dan schrijf je dat ook:
- Loop je? -> Je schrijft dan Vind je?
- Loopt jouw zus? -> Je schrijft dan Vindt jouw zus?

Spellingscontrole vindt niet alle fouten in de werkwoordspelling. Controleer dus altijd zelf. 

Slide 10 - Slide

Vind de pv t.t. in de zin:
Deze film vind ik geweldig.

Slide 11 - Open question

Vind de pv t.t. in de zin:
Lola schrijft een brief naar haar opa.

Slide 12 - Open question

Wat is de juiste spelling?
(Worden) jouw ouders ook uitgenodigd voor het gesprek?
A
Worden
B
Word
C
Wordt

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
(Vinden) dat groepje hier de weg?
A
Vinden
B
Vind
C
Vindt

Slide 14 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
(Verhuizen) je volgend jaar naar een ander huis?
A
Verhuizen
B
Verhuis
C
Verhuisd

Slide 15 - Quiz

Opdracht
Maak 1.2 en 1.3
273 t/m 277


Slide 16 - Slide