ch 2 cours 3 27 11 (V3B)

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Devoirs lundi, 27 novembre

• apprendre/répéter: verbes faire (doen/maken en aller (gaan) rijtjes kunnen opzeggen, schrijven en vertalen
  
• zie blz 174 van je boek
  
• apprendre: vocabulaire B - n-f / f-n, blauwe deel f-n (check)!
  
• faire: exercices 9 et 10 (contrôle)!
  

Programme

- Vocabulaire A + B

- Correction exercices

- BLoc C - futur proche

- Bloc D - grammaire

Correction

exercices:

9 et 10

Futur proche = nabije toekomst

Vervoegd met ww aller + infinitief (heel werkwoord)

je vais acheter           

tu vas acheter

il/elle/on va acheter

nous allons acheter

vous allez acheter

ils/elles vont acheter

Futur proche = nabije toekomst

Vervoegd met ww aller + infinitief (heel werkwoord)

Futur proche = nabije toekomst

1. ik ga pianospelen

2. hij gaat wielrennen

3. zij gaan klimmen

4. jij gaat wielrennen

5. jullie gaan wandelen

Vervoegd met ww aller + infinitief (heel werkwoord)

1.

Futur proche = nabije toekomst

1. ik ga pianospelen

2. hij gaat wielrennen

3. zij gaan klimmen

4. jij gaat gitaarspelen

5. jullie gaan wandelen

Vervoegd met ww aller + infinitief (heel werkwoord)

1.  je vais jouer du piano

2. il va faire du cyclisme

3. ils vont faire de l'escalade

'4. tu vas jouer de la guitare

5. vous allez faire des randonnées

Bloc C - phrases clés

A.  Qu 'est-ce que tu vas faire demain?

B.  Demain matin, je vais faire la grasse matinée

A. Et après?

B.  L'après-midi, je vais aller en ville avec mes copains

A. Qu'est-ce que tu vas faire d'autre ce weekend?

B. Je vais regarder des séries 

A. Quelle est ta série préférée?

B. C'est "Une balle perdue"