week 7: project

week 7: project
BLLSTR238B
1 / 25
next
Slide 1: Slide
ProjectMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

week 7: project
BLLSTR238B

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Voorwaarden voor een project
  • Een project moet een duidelijk doel hebben
  • Er moet een beeld zijn van hoe het eindresultaat er uit ziet
  • Een project is geen onderdeel van ‘everyday work’: er is tijd beschikbaar gemaakt voor het project
  • Er is een projectteam en de taken en verantwoordelijkheden van betrokken partijen zijn duidelijk, er is een opdrachtgever.
  • De randvoorwaarden moeten duidelijk zijn (tijd, geld, kwaliteit)
  • Voor iedereen duidelijk wat moet gebeuren door een Plan van Aanpak

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn SMART doelen?
SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden. SMART doelen helpen om gericht te werken naar een concreet doel.

Slide 3 - Slide

Leg uit wat SMART doelen zijn en waarom ze belangrijk zijn.
SMART opgesteld
Ik kan aan het einde van periode 2 minimaal 2 Smartdoelen  formuleren met behulp van de les-instructies over SMART. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Ik kan aan het einde van periode 2 minimaal 2 Smartdoelen formuleren met behulp van de les-instructies over SMART. 
Specifiek : 2 smartdoelen met behulp van de lesinstructie
Meetbaar: 2 doelen formuleren
Acceptabel: logisch ontstaan uit de lesinstructie
Realistisch: het is voor jou haalbaar
Tijdgebonden: aan het einde van periode 2


Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat is het doel van SMART?
A
om globale doelen te kunnen formuleren
B
om concrete doelen te kunnen formuleren
C
om slim een evenement te organiseren
D
met je smartphone een evenement organiseren

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

De 'A' in de SMART methodiek staat voor
A
Actie
B
Acceptabel
C
Algemeen
D
Anders

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Waar staat 'SMART' voor in 'SMART'doelstelling'?
A
Stipt, materialistisch, acceptabel, ruim, tijdsgebonden
B
Specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdsgebonden
C
Specifiek, meetbaar, affect, rap, tijdsgebonden
D
Symbolisch, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdsgebonden

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

SMART-Doelstellingen:
Hoe moet je een SMART-Doelstelling opschrijven?
A
Achter elke letter van het woord SMART komt een nieuwe doelstelling.
B
Alle letters vormen één zin die samen een doelstelling maken

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Begroten

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Wat is een begroting?
Inkomsten
Uitgaven
Studiefinanciering   €92,00
Kleding                 €100,00
Bijdrage ouders        €40,00
Eten                        €50,00
Bijbaan                       €250,00
Uitgaan                  €25,00
Benzine scooter  €40,00
Totaal:                  €382,00
Totaal:               € 215,00       

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Wat is een begroting?
A
Je salaris en je toeslagen.
B
Een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode.
C
Alle vooraf berekende kosten van een bepaald project

Slide 12 - Quiz

Antwoord B is juist. 
Wat is een budget?
A
Uitgaven betaald voor een project
B
Schatting van de kosten
C
Hoeveelheid geld die ter beschikking is
D
Planning in bedragen

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Voorbereidingsfase
Taakverdeling
Planning
Draaiboek

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Draaiboek
Wat is een draaiboek?

Waar gebruik je het voor?

Slide 15 - Slide

Wat is een draaiboek? 
een algemene benaming voor een medium/communicatiemiddel, dat refereert aan een gebeurtenis, script of evenement, waarin tot in detail beschreven staat wat er gebeuren moet, welke middelen daarvoor nodig zijn en wie welke taken heeft.

Waarom gebruik je een draaiboek?
bv:
- vooraf de werkzaamheden goed in beeld krijgen
- wie heb je allemaal nodig
- wat heb je allemaal nodig
- op het moment zelf de regie goed kunnen voeren, gaat alles nog volgens planning?
0

Slide 16 - Video

Filmpje van voor Corona tijd. 

Let goed op: diverse onderdelen van het draaiboek komen aan bod in dit filmpje. 
Wat zagen jullie net waarvan jullie denken wat in een draaiboek zou moeten staan?

Slide 17 - Mind map

Er zijn verschillende functies langs gekomen, verschillende onderdelen van het festival. 
Kunnen jullie benoemen wat je hebt gezien?  
Welke onderdelen heeft een draaiboek volgens jou?

Slide 18 - Mind map

This item has no instructions

Onderdelen draaiboek - de 5 W's
1. WAAROM
2. WIE
3. WAT
4. WAAR
5. WANNEER

Slide 19 - Slide

1. WAAROM? Voor welke gelegenheid bv.? Naar aanleiding van de gevonden reden(en) bepaal je wat voor een activiteit je gaat organiseren.
2. WIE? Voor wie, welke leeftijdsgroepen wil je een activiteit gaan organiseren?
3. WAT? Wat doen? Dit heeft te maken wat voor een doelgroep c.q. leeftijdsgroep je voor ogen hebt. 
4. WAAR? Als je weet wat voor een activiteit voor wie gaat organiseren moet je gaan plannen waar je deze activiteit kunt gaan houden. Houdt hierbij rekening met de doelgroep. 
5. WANNEER? Je moet hierbij rekening houden met bijv.: (School)vakanties, beschikbaarheid van de accommodatie zelf, wordt er nog meer georganiseerd op dat moment? En houd rekening met de voorbereidingstijd die je nodig hebt!
6. WELKE manier? Hoe en op welke manier ga jij deze activiteit op dat tijdstip in die accommodatie met deze groep mensen organiseren? 
De eerste vijf W’s zijn snel te beantwoorden. Maar hoe je de activiteit gaat organiseren gaat niet zo snel. Daar komt veel meer bij kijken! Hier kom ik in de volgende sheet op terug. 
7. WAT daarna? Als de activiteit afgelopen is, is de organisatie nog niet afgelopen. Want er moet nog opgeruimd worden, maar het nabespreken (evalueren) van de activiteit is eigenlijk nog belangrijker. Waarom? Omdat je n.a.v. de evaluatie weer kunt leren voor een volgende keer. Kom ik straks op terug. 

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Onderdelen draaiboek - de 5 W's
1. WAAROM
2. WIE
3. WAT
4. WAAR
5. WANNEER

Slide 21 - Slide

1. WAAROM? Voor welke gelegenheid bv.? Naar aanleiding van de gevonden reden(en) bepaal je wat voor een activiteit je gaat organiseren.
2. WIE? Voor wie, welke leeftijdsgroepen wil je een activiteit gaan organiseren?
3. WAT? Wat doen? Dit heeft te maken wat voor een doelgroep c.q. leeftijdsgroep je voor ogen hebt. 
4. WAAR? Als je weet wat voor een activiteit voor wie gaat organiseren moet je gaan plannen waar je deze activiteit kunt gaan houden. Houdt hierbij rekening met de doelgroep. 
5. WANNEER? Je moet hierbij rekening houden met bijv.: (School)vakanties, beschikbaarheid van de accommodatie zelf, wordt er nog meer georganiseerd op dat moment? En houd rekening met de voorbereidingstijd die je nodig hebt!
6. WELKE manier? Hoe en op welke manier ga jij deze activiteit op dat tijdstip in die accommodatie met deze groep mensen organiseren? 
De eerste vijf W’s zijn snel te beantwoorden. Maar hoe je de activiteit gaat organiseren gaat niet zo snel. Daar komt veel meer bij kijken! Hier kom ik in de volgende sheet op terug. 
7. WAT daarna? Als de activiteit afgelopen is, is de organisatie nog niet afgelopen. Want er moet nog opgeruimd worden, maar het nabespreken (evalueren) van de activiteit is eigenlijk nog belangrijker. Waarom? Omdat je n.a.v. de evaluatie weer kunt leren voor een volgende keer. Kom ik straks op terug. 
Klankgroep studenten
Business Administration & Control Specialist

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Wat zou je anders willen zien aan de vakken die gegeven worden?

Slide 23 - Mind map

This item has no instructions

Het niveau van de opleiding is
te hoog
te laag
precies goed

Slide 24 - Poll

This item has no instructions

Wat vind je minder goed aan de opleiding?

Slide 25 - Mind map

This item has no instructions