H2N + A2X Week 25

Auf deinem Tisch liegt...
Op jouw tafel ligt...
- das Buch (zu)
- ein Kugelschreiber (pen)
- das Chromebook (zu)
Woche 25
- Buch (zu)
- Chromebook 
- Kugelschreiber (pen)
Planung
Ziele
Check
Grammatik 
- wiederholen
- erklären
- üben 
- Je weet hoe lidwoorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
- Je weet welke woorden tot de der-groep en tot de ein-groep behoren en hoe deze woorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
- Je kunt de eerste en vierde naamval bij de der-groep en de ein-groep toepassen. 
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Auf deinem Tisch liegt...
Op jouw tafel ligt...
- das Buch (zu)
- ein Kugelschreiber (pen)
- das Chromebook (zu)
Woche 25
- Buch (zu)
- Chromebook 
- Kugelschreiber (pen)
Planung
Ziele
Check
Grammatik 
- wiederholen
- erklären
- üben 
- Je weet hoe lidwoorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
- Je weet welke woorden tot de der-groep en tot de ein-groep behoren en hoe deze woorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
- Je kunt de eerste en vierde naamval bij de der-groep en de ein-groep toepassen. 

Slide 1 - Slide

Grammatik wiederholen
Was: Erkläre die dreiTabellen für die Klasse
Wer: zu Zweit 
Wie: auf Niederländisch
Vorbereitungszeit: eine Minute

Der-groep
der, die, das, den...
de / het
dies-
deze/ dit
all-
alle(s) / iedereen
jed-
elk(e) / iedere
solch-
zulke
welch-
welk(e)
M
V
O
MV
1e naamval

der
+er
die
+e
das
+es
die
+e
4e naamval
den
+en
die
+e
das
+es
die
+e
Voorzetsels 4e naamval
durch, für, gegen, ohne, um, bis

Slide 2 - Slide

Ich habe _____ Lehrerin(v) gesehen.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 3 - Quiz

Ich habe _____ Lehrer (m) gesehen.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 4 - Quiz

_______ Bücher (mv) brauchen wir?
A
Welcher
B
Welche
C
Welches
D
Welchen

Slide 5 - Quiz

Wir brauchen ______ Buch (o).
A
dieser
B
diese
C
dieses
D
diesen

Slide 6 - Quiz

_____ Mann (m) kauft neue Schuhe.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 7 - Quiz

Ich habe _______ Wettkampf(m) gesehen.
A
jeder
B
jede
C
jedes
D
jeden

Slide 8 - Quiz

Grammatik erklären
Ein-groep
ein-
een
kein- 
geen
mein- 
mijn
dein- 
jouw
sein- 
zijn
ihr- 
haar
unser-
ons, onze
eur- 
jullie
ihr-
hun
Ihr-
uw
M
V
O
MV
1e naamval

ein
X
eine
+e
ein
X
keine
+e
4e naamval
einen
+en
eine
+e
ein
X
keine
+e
Aufgabe 16, Seite 59

Slide 9 - Slide

Stappenplan:
Stap 1:
Gaat het om de der-groep? Kies schema A.
Gaat het om de ein-groep? Kies schema B.
Stap 2: 
Kijk in de zin of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is. 
Stap 3:
a. Vrouwelijk, onzijdig of meervoud: Vertaal het woord en plak de uitgang erachter. 
b. Mannelijk: Staat er een voorzetsel van de 4e naamval in de zin?
  • Ja: Vertaal het woord en plak de uitgang van de 4e naamval, mannelijk achter het woord. 
  • Nee: Pas de HIJ/HEM-regel toe / ontleed de zin. 
  1. Hij (onderwerp / 1e naamval): Vertaal het woord en plak de uitgang van de 1e naamval, mannelijk achter het woord. 
  2. Hem (lijdend voorwerp/ 4e naamval): Vertaal het woord en plak de uitgang van de 4e naamval, mannelijk achter het woord. 


Ein-groep
Schema B
Der-groep
Schema A
Voorzetsels van de 4e naamval

Slide 10 - Slide

Grammatik üben
Was: Online Übungen machen
Wer: zu Zweit 
Wie: flüsterend
Hilfe: Stappenplan letztes Dia
Fertig: Score in LessonUp einfüllen


Aufgabe 1: http://hotpot.klascement.net/aanbod/TODOpollefoort.peter/kas-na03.htm
Aufgabe 2: http://hotpot.klascement.net/aanbod/TODOpollefoort.peter/kas-na04.htm

Slide 11 - Slide

Score Aufgabe 1
0100

Slide 12 - Poll

Score Aufgabe 2
0100

Slide 13 - Poll

Auf deinem Tisch liegt...
Op jouw tafel ligt...
- das Buch (zu)
- ein Kugelschreiber (pen)
- das Chromebook (zu)
Haben wir die Ziele erreicht?
Planung
Ziele
Check
Grammatik 
- wiederholen
- erklären
- üben 
- Je weet hoe lidwoorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
- Je weet welke woorden tot de der-groep en tot de ein-groep behoren. 
- Je weet hoe deze woorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
- Je kunt de eerste en vierde naamval bij de der-groep en de ein-groep toepassen. 

Slide 14 - Slide

Welche Wörter gehören zur der-Gruppe?
Beantworte die Frage auf Deutsch und Niederländisch.

Slide 15 - Mind map

Welche Wörter gehören zur ein-Gruppe?
Beantworte die Frage auf Deutsch und Niederländisch.

Slide 16 - Mind map

Auf deinem Tisch liegt...
Op jouw tafel ligt...
- das Buch (zu)
- ein Kugelschreiber (pen)
- das Chromebook (zu)
Woche 25
- Buch (zu)
- Chromebook 
- Kugelschreiber (pen)
Planung
Ziele
Check
Lesefertigkeit üben 
- Je kunt een tekst op A2-niveau begrijpen. 
Grammatik 
- wiederholen
- üben
- Je weet hoe lidwoorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
- Je weet welke woorden tot de der-groep en tot de ein-groep behoren. 
- Je weet hoe deze woorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
- Je kunt de eerste en vierde naamval bij de der-groep en de ein-groep toepassen. 
Vorbereitung Prüfungswoche
- Je weet hoe je je kunt voorbereiden op de toets in de toetsweek. 

Slide 17 - Slide

Lesefertigkeit üben
Was: Beide Aufgaben 14, Seite 56 + 57
Wer: erste 5 Minuten allein, danach zu Zweit
Wie: erst still, danach flüsterend
Hilfe: Wörterbuch (nur aus Papier)
Fertig: zusammen besprechen
Früher Fertig: Oefentoets Kapitel 8
Zeit: 






timer
15:00

Slide 18 - Slide

Lesefertigkeit üben
Was: Oefentoets Kapitel 8,  nur das Leseteil 
Wer: allein
Wie: still
Hilfe: Wörterbuch (nur aus Papier)
Fertig: Falsche Freunde in Dokument schreiben  + WRTS - Signaalwoorden lernen
Zeit: 






timer
10:00

Slide 19 - Slide

Lesefertigkeit üben
Was: Aufgabe 5, Seite 86
Wer: zusammen






Slide 20 - Slide

Stappenplan:
Stap 1:
Gaat het om de der-groep? Kies schema A.
Gaat het om de ein-groep? Kies schema B.
Stap 2: 
Kijk in de zin of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is. 
Stap 3:
a. Vrouwelijk, onzijdig of meervoud: Vertaal het woord en plak de uitgang erachter. 
b. Mannelijk: Staat er een voorzetsel van de 4e naamval in de zin?
  • Ja: Vertaal het woord en plak de uitgang van de 4e naamval, mannelijk achter het woord. 
  • Nee: Pas de HIJ/HEM-regel toe / ontleed de zin. 
  1. Hij (onderwerp / 1e naamval): Vertaal het woord en plak de uitgang van de 1e naamval, mannelijk achter het woord. 
  2. Hem (lijdend voorwerp/ 4e naamval): Vertaal het woord en plak de uitgang van de 4e naamval, mannelijk achter het woord. 


Ein-groep
Schema B
Der-groep
Schema A
Voorzetsels van de 4e naamval

Slide 21 - Slide

Grammatik üben
Was: Kapitel 7 - E - Instapoefening & Aufgabe 17
Wer: allein
Wie: erste 5 Minuten still 
Hilfe: Blaue Grammatik Seite 78/79
Fertig: WRTS Signalwörter lernen
Zeit: 






timer
10:00

Slide 22 - Slide

Vorbereitung Prüfungswoche
Oefenen:
  • Maak de oefentoetsen van de andere hoofdstukken. 

Leren:
  • Leer de signaalwoorden op WRTS (DU-NL)
  • Leer de Falsche Freunde

Meenemen:
  • Woordenboeken NL-DU & DU-NL

Slide 23 - Slide

Auf deinem Tisch liegt...
Op jouw tafel ligt...
- das Buch (zu)
- ein Kugelschreiber (pen)
- das Chromebook (zu)
Haben wir die Ziele erreicht?
Planung
Ziele
Check
Lesefertigkeit üben 
- Je kunt een tekst op A2-niveau begrijpen. 
Grammatik 
- wiederholen
- üben
- Je weet hoe lidwoorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
- Je weet welke woorden tot de der-groep en tot de ein-groep behoren. 
- Je weet hoe deze woorden veranderen als ze in de vierde naamval staan. 
- Je kunt de eerste en vierde naamval bij de der-groep en de ein-groep toepassen. 
Vorbereitung Prüfungswoche
- Je weet hoe je je kunt voorbereiden op de toets in de toetsweek. 

Slide 24 - Slide

In der Küche steht ______(een) Kühlschrank (m).

Slide 25 - Open question

Was ist _____(jouw) Note für Deutsch?

Slide 26 - Open question

Ich bin gegen _______(dit) Vorschlag (m).

Slide 27 - Open question