week 13 Mondeling voorbereiden

Zorg dat je startklaar bent

Nodig: Chromebook. 


Welkom bij
Nederlands 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Zorg dat je startklaar bent

Nodig: Chromebook. 


Welkom bij
Nederlands 

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

Ik werk aan mijn leesdossier (PTA Fictie)
Ik weet hoe ik mijn mondeling moet voorbereiden! 




Slide 2 - Slide

Publiek speeches
Je bent stil en luistert aandachtig naar de speech. 
Vragen stellen mag, reageren met je eigen mening op de inhoud niet!

Slide 3 - Slide

Praktische zaken mondeling
  • 5 goedgekeurde boeken
  • 9, 11 of 12 april, wees op tijd. 
  • Te laat = minder tijd voor je mondeling = lager cijfer.  
  • Niet komen = gemist pta.
  • 15 min. p.p.
  • Uiterlijk 5 april afspraak plannen via link Classroom. 
  • Let op praktijkexamen, mondeling Engels of Duits. 
  • Geen leesdossier  = geen mondeling = geen examen
  • Leesdossier uiterlijk morgen in de les geprint inleveren.
  • Leesdossier tijdens de mondeling? Alleen bij nood, alle informatie zit in je hoofd.  

Slide 4 - Slide

Hoe voorbereiden?

  • Leer de theorie uit deze LessonUp goed uit je hoofd. 

  • Leer de informatie in je leesdossier goed uit je hoofd. 

Slide 5 - Slide

Personages in leesdossier
  • Hoofdpersoon: personage dat een grote verandering doormaakt, degene om wie het verhaal draait. 
  • Tegenspeler: belangrijkste persoon voor de hoofdpersoon en zijn verhaal. Kan ook een eigenschap van de hoofdpersoon zijn. Door tegenspeler komt hoofdpersoon in beweging. Leg je keuze voor tegenspeler uit. 
  • Bijpersonen: noem een aantal belangrijke personages voor het verhaal / hoofdpersoon. 


Slide 6 - Slide

Extra informatie hoofdpersoon
  • Uiterlijke kenmerken
  • Karaktereigenschappen
  • Ontwikkeling van een personage in het verhaal
  • Eén of twee belangrijke gebeurtenissen voor de hoofdpersoon en zijn ontwikkeling. 

Slide 7 - Slide

Titelverklaring
Waar verwijst de titel naar?
Meestal twee verklaringen: letterlijk en figuurlijk

Slide 8 - Slide

Perspectief verhaal
  • Alwetende verteller: staat buiten het verhaal en weet van iedereen de gedachtes en handelingen, geeft omschrijvingen van alles wat er gebeurt. 
  • Personale verteller(hij/zij/jij/wij): verteller binnen het verhaal waarbij je de gedachtes van 1 persoon leest.
  • Ik-verteller: binnen het verhaal, alles vanuit 1 persoon, de ik-verteller. 

Slide 9 - Slide

Extra informatie bij verteller
  • Verteller is niet de schrijver van het verhaal, het is door wiens bril je het verhaal leest. 
  • Vaak is de alwetende verteller afgewisseld met de personale verteller. 
  • Dialogen moet je niet bekijken voor het bepalen van het perspectief. 

Slide 10 - Slide

Verhaallijn
  • Belangrijkste gebeurtenissen vertellen die de hoofdpersoon en de tegenspeler meemaken. 
  • Samenvatting met de kern van het verhaal. 
  • Geef aan of het een fabel is of een sujet met uitleg en voorbeelden. 

Slide 11 - Slide

Tijd in een verhaal
  • In welke tijd speelt het zich af? 
  • Let op: data, voorwerpen, manier van communiceren, gebeurtenissen in de geschiedenis, beroemde mensen die worden genoemd. 
  • Doet de schrijver iets bijzonders met de tijd in het verhaal? Bijvoorbeeld 2 verhalen door elkaar op 2 verschillende momenten.

Slide 12 - Slide

Begrippen bij tijd
  • Flashback: je gaat terug in de tijd om informatie te krijgen over eerdere gebeurtenissen die belangrijk zijn voor het personage of het verhaal. 
  • Flashforward: je krijgt informatie over de toekomst in het verhaal om je als lezer extra informatie te geven die de personages nog niet weten of om je nieuwsgierig te maken. 
  • Chronologisch: verhaal wordt in logische tijdsvolgorde vertelt zonder flashbacks of flashforwards (fabel).
  • A-chronologisch: tijd verandert vaak in het verhaal, niet in de logische volgorde van tijd verteld. Er zijn flashbacks en/of flashforwards in het verhaal (sujet). 

Slide 13 - Slide

Ruimte in een verhaal
  • Kan een stad, plaats of ruimte zijn. 
  • Eén of meerdere plekken die belangrijk zijn voor het verhaal. 
  • Kijk naar de plekken of ruimtes waar de hoofdpersoon veel meemaakt in het verhaal. 

Slide 14 - Slide

Functies van spelen met tijd of ruimte in een verhaal
Spanning.

Extra informatie over gebeurtenissen / personages.

Informatie over karakter / motieven van personages.

Slide 15 - Slide

Patronen 
  • Geen personages! 
  • Gebeurtenissen / gedachtes / dromen / voorwerpen die telkens terugkomen. 
  • Terugkerende onderwerpen (thema's) die worden besproken in het boek, maar die niet centraal staan in het verhaal. 
  • Geef aantal voorbeelden + uitleg in leesdossier. 

Slide 16 - Slide

Hoofdmotief 
  • Belangrijkste onderwerp (patroon) in het verhaal. Leg uit waarom jij dat vindt. 
  • Gebruik de ontdekte patronen in het verhaal om tot het hoofdmotief te komen. 
  • Patronen ondersteunen het hoofdmotief. 

Slide 17 - Slide

Mondeling oefenen?

Slide 18 - Slide

Leesdossier inleveren
  • Leesdossier nu geprint inleveren. 
  • Nog niet geprint, dan morgen uiterlijk! 

Slide 19 - Slide