5.4 Rekenen aan oplossingen

Deze les
Herhaling oplos- en indampvergelijkingen zouten
Molariteit en concentratie bij zoutoplossingen
 en maken opgave 40 t/m 42 + 44
1 / 32
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Deze les
Herhaling oplos- en indampvergelijkingen zouten
Molariteit en concentratie bij zoutoplossingen
 en maken opgave 40 t/m 42 + 44

Slide 1 - Slide

Geef de oplosvergelijking van het zout natriumfosfaat. Schrijf dit op in je schrift, maak een foto en voeg de foto toe aan deze vraag.

Slide 2 - Open question

Oplossen van zouten (tabel 45A)
Geef de oplosvergelijking van het zout natriumfosfaat.
  • Na3PO4 (s) → 3 Na+ (aq) + PO43-(aq)

Slide 3 - Slide

Geef de indampvergelijking van een oplossing van kopersulfaat. Schrijf dit op in je schrift, maak een foto en voeg de foto toe aan deze vraag.

Slide 4 - Open question

Oplossen van zouten (tabel 45A)
Geef de indampvergelijking van een oplossing van kopersulfaat.


  •   Cu2+ (aq) + SO42-(aq) → CuSO4 (s)

Slide 5 - Slide


Je hebt een oplossing waarin 0,1 mol NaCl 
is opgelost. 
Hoeveel mol Na+ ionen zitten er in de oplossing?
A
0,1 mol
B
0,2 mol
C
0,4 mol
D
1 mol

Slide 6 - Quiz


Een oplossing van koper(II)nitraat bevat 0,25 mol 
Cu2+ ionen. 
Hoeveel mol nitraat ionen is er opgelost?
A
1,00 mol
B
0,50 mol
C
0,25 mol
D
0,125 mol

Slide 7 - Quiz

5.4 Rekenen aan oplossingen
koper(II)nitraat 
koper = Cu2+ en nitraat = NO3-
molverhouding is 1 : 2

Cu(NO3)2 (s) → Cu2+ (aq) + 2 NO3- (aq)
                           0,25 mol       0,50 mol

Slide 8 - Slide


Je hebt 1,92 g ammoniumcarbonaat opgelost in 200 mL water. 
Bereken de molariteit van deze oplossing.

Slide 9 - Open question

5.4 Rekenen aan oplossingen
ammoniumcarbonaat
ammonium = NH4+ en carbonaat = CO32-

(NH4)2CO3 (s) = 96,086 g mol-1
V = 200 mL = 0,200 L
aantal mol = 1,92 : 96,086 = 0,020 mol

Molariteit = 0,020 / 0,200 = 0,1 mol/L


Slide 10 - Slide


We hebben een 0,1 M ammoniumcarbonaatoplossing.
Bereken de concentratie van de ammoniumionen en carbonaationen.

Slide 11 - Open question

5.4 Rekenen aan oplossingen
0,1 M ammoniumcarbonaat-oplossing.
(NH4)2CO3 (s) --> 2 NH4+ (aq)+ CO32-(aq)
0,1 M                          0,2 mol/l (1:2)       0,1 mol/l (1:1)


Slide 12 - Slide

maken opgaven 40 t/m 42 (behalve 41d) + 44 
en lezen paragraaf 5.4

Slide 13 - Slide

Deze les
Verdunnen oplossingen
Vragen over opgave 40 t/m 42 en 44?
Maken 45, 47, 49t/m 51

Slide 14 - Slide


Je hebt 50 mL oplossing en je voegt daar 50 mL water aan toe.
Hoeveel keer is de de oplossing verdund?
A
1 x
B
2 x
C
50 x
D
100 x

Slide 15 - Quiz

5.4 Rekenen aan oplossingen
V1 = 50 mL, V2 = 50 mL

verdunning = 


verdunning = 


V1(V1+V2)
50(50+50)=2

Slide 16 - Slide


Je hebt 100 mL oplossing en je voegt daar 900 mL water aan toe.
Hoeveel keer is de de oplossing verdund?
A
0,1 x
B
0,9 x
C
9 x
D
10 x

Slide 17 - Quiz

5.4 Rekenen aan oplossingen
V1 = 100 mL, V2 = 900 mL

verdunning = 


verdunning = 


V1(V1+V2)
100(100+900)=10

Slide 18 - Slide


Je hebt 17,1 g aluminiumsulfaat opgelost in 100 mL water. Vervolgens voeg je daar 400 mL water aan toe.
Bereken de molariteit van deze nieuwe oplossing.

Slide 19 - Open question

5.4 Rekenen aan oplossingen
alumiunium= Al3+ en sulfaat = SO42-
Al2(SO4)3 (s) = 342,15 g mol-1
V1 = 100 mL = 0,100 L, V2 = 400 mL
aantal mol = 17,1 : 342,15 = 0,050 mol
molariteit (oude oplossing) = 0,050 / 0,1 = 0,50 mol L-1
verdunning = (100+ 400) : 100 = 5 x 
Molariteit nieuwe oplossing = 0,50 : 5 = 0,10 M 
of 0,050 mol /0,5 l = 0,1 M


Slide 20 - Slide


Je hebt 0,12 mol kaliumcarbonaat opgelost in 25 mL water. Vervolgens voeg je daar 125 mL water aan toe.
Wat is de concentratie carbonaat ionen in de verdunde oplossing?

Slide 21 - Open question

5.4 Rekenen aan oplossingen
kaliumcarbonaat
kalium= K+ en carbonaat = CO32-
K2CO3 (s) → 2 K+ (aq) + CO32- (aq)
 0,12 mol /25 ml              (1:1) 0,12 mol/25 ml= 4,8 mol/l

verdunning = (25 + 125) : 25 = 6 x 
carbonaat ionen = 4,8 : 6 = 0,8 mol/l of 0,12/0,15= 0,8 mol/l


Slide 22 - Slide

Goed lezen paragraaf 5.4
maken opgaven 45, 47 en 49 t/m 51
Vragen over 40 t/m 42 en 44?

Leer goed Hst 5. Morgen formatieve toets (om te kijken wat je al beheerst en wat niet)

Slide 23 - Slide

5.4 Rekenen aan oplossingen
  • NaCl: 
  • V = 175 = 0,175 L 
  • mol = 0,175 x 45 x 10-3 = 7,88 x 10-3 mol
  • massa = 7,88 x 10-3 x 58,443 = 0,46 gram

Slide 24 - Slide

5.4 Rekenen aan oplossingen
  • Na3C6H5O7 . 2 H2O: M = 294,102 g/mol
  • V = 175 = 0,175 L 
  • mol = V x c = 0,175 x 10 x 10-3 = 1,75 x 10-3 mol
  • massa = 1,75 x 10-3 x 294,102 = 0,51 gram

Slide 25 - Slide

5.4 Rekenen aan oplossingen
  • Emma voegt 175 mL water toe aan de afgewogen vaste stoffen.
  • Maar ze moet de vaste stof eerst in in klein beetje water oplossen en dan aanvullen tot 175 mL.

Slide 26 - Slide

5.4 Rekenen aan oplossingen
  • Na3C6H5O7 . 2 H2O (s) → 3 Na+ (aq) + C6H5O73- (aq) + 2 H2O (l)

Slide 27 - Slide

5.4 Rekenen aan oplossingen
  • In natriumchloride en kaliumchloride zit chloride ionen
  • verhouding Cl- ionen in NaCl en KCl = 1 : 1
  • dus [Cl-] = (45 + 20) x 10-3 mol/L = 65 x 10-3 mol/L

Slide 28 - Slide

5.4 Rekenen aan oplossingen
  • In natriumchloride en natriumcitraatdihydraat zit chloride ionen
  • verhouding Na+ ionen  : 1 : 3
  • dus [Na+] = (45 + 3 x 10) x 10-3 mol/L = 75 x 10-3 mol/L

Slide 29 - Slide

5.4 Rekenen aan oplossingen
  • molmassa Na+ = 22,99 = 1,2 g/L
  • molmassa NaCl = 58,443 
  • massa NaCl = 1,2 : 22,99 x 58,443 = 3,1 g (3,05)

Slide 30 - Slide

5.4 Rekenen aan oplossingen
  • Je mag 9 - 1 = 8 g per dag NaCl verliezen.
  •  In 8 g NaCl zit 8 : 3,05 (g/L) = 2,62 L = 3 L

Slide 31 - Slide

Goed lezen paragraaf 5.4
maken opgaven 45, 47 en 49 t/m 51

Leer goed Hst 5. Morgen formatieve toets (om te kijken wat je al beheerst en wat niet)

Slide 32 - Slide