Examentraining leesvaardigheid


Examentraining leesvaardigheid
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson


Examentraining leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

Aan het eind van deze training
Lesdoelen:
  • Weet je wat voor vragen je kunt verwachten op het leesexamen
  • Ken je de belangrijkste begrippen van zakelijk lezen
  • Kun je het onderwerp en de hoofdgedachte vinden, tekst- en argumentatiestructuren herkennen, hoofd- en bijzaken scheiden, signaalwoorden en tekstverbanden benoemen

Slide 2 - Slide

Analyseren en interpreteren
Je kunt:
– vaststellen tot welke tekstsoort een tekst of tekstgedeelte behoort;
– de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven;
– relaties tussen delen van een tekst aangeven;
– conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur;
– standpunten en soorten argumenten herkennen en onderscheiden;
– argumentatieschema’s herkennen.

Slide 3 - Slide

Beoordelen
Je kunt een betogende tekst of betogend tekstgedeelte op
aanvaardbaarheid beoordelen en in deze tekst drogredenen
herkennen.

Slide 4 - Slide

Samenvatten
Je kunt teksten en tekstgedeelten beknopt samenvatten:

Voor alle open vragen met een maximumaantal woorden geldt: indien kandidaten een vraag herhalen alvorens zij tot een antwoord komen, worden de woorden tot aan het eigenlijke antwoord (conform het beoordelingsmodel) niet meegeteld. 

Wanneer een antwoord op een open vraag het maximumaantal woorden overschrijdt, worden alleen de woorden van het antwoord tot het toegestane maximum in de beoordeling betrokken met inachtneming van vakspecifieke regel 3. Spel- en taalfouten in de overschrijding van het maximumaantal woorden tellen dus niet mee. 

Slide 5 - Slide

Betogende tekst (betoog)
Een tekst of tekstgedeelte waarin de schrijver of spreker een beargumenteerd standpunt inneemt. Het betoog heeft als doel de lezer van het standpunt te overtuigen.

Slide 6 - Slide

Een betoog heeft een hoofdvraag
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

In een betogende tekst geeft de auteur een mening
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Beschouwende tekst (beschouwing)
Een tekst of tekstgedeelte waarin de schrijver of spreker interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging aanbiedt. De beschouwing heeft als doel de lezer over een kwestie te laten nadenken. Een beschouwing kan ook de argumenten voor en tegen een of meer standpunten behandelen, maar is er niet op gericht de lezer voor een van die standpunten te winnen.

Slide 9 - Slide

Bij een beschouwing sluit je de inleiding af met een?
A
Hoofdvraag
B
Stelling
C
Anekdote
D
Toekomstverwachting

Slide 10 - Quiz

Jouw eigen mening geef je in een beschouwing in?
A
De inleiding
B
De conclusie
C
De kern
D
Je geeft je eigen mening niet

Slide 11 - Quiz

Uiteenzettende tekst (uiteenzetting)
Een tekst of tekstgedeelte waarin de schrijver of spreker iets
uitlegt, beschrijft, verklaart of meedeelt. De uiteenzetting heeft als doel de lezer te informeren over een stand van zaken of gang van zaken.

Slide 12 - Slide

Standpunt/stelling
Een uitspraak die op twijfel of tegenspraak stuit of zou kunnen
stuiten volgens de schrijver of spreker. Ook: stelling(name),
bewering, mening. Een standpunt kan in een tekst impliciet zijn: dat wil zeggen dat het standpunt niet in de tekst is
geformuleerd maar er wel uit afgeleid kan worden.

Slide 13 - Slide

Argument
Een uitspraak waarmee een schrijver of spreker een
standpunt onderbouwt.
Een argument dient om het standpunt aanvaardbaar
of aanvaardbaarder te maken; de bedoeling ervan is
de twijfelaars of tegenstanders te overtuigen van het
standpunt

Slide 14 - Slide

Tegenargument
Een uitspraak waarmee een schrijver of spreker een standpunt ontkracht of een argument probeert te weerleggen of te ontkrachten.
Een tegenargument dient om een standpunt of een argument minder aanvaardbaar te maken.

Slide 15 - Slide

Tegenargument en weerlegging
Tegenargument: ontkracht het standpunt of een argument.

 

Weerlegging: je ontkracht een argument

Slide 16 - Slide

Argumentatie
Het standpunt en het geheel van argumenten dat het standpunt ondersteunt (argumenten) of ontkracht (tegenargumenten)

Slide 17 - Slide

Argumentatiestructuur
Een weergave van de wijze waarop in een tekst of tekstdeel argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen.
  • Enkelvoudige argumentatie
       Een argumentatie die bestaat uit één argument en één standpunt.
  • Onderschikkende argumentatie
       Een argumentatie waarin een argument wordt ondersteund door één of meer   
      subargumenten.
  • Nevenschikkende argumentatie 
      De argumenten in nevenschikkende argumentatie kunnen afhankelijk zijn (ze zijn samen     
      nodig om het standpunt te ondersteunen) of onafhankelijk (ze vormen ieder op zich een 
      zelfstandig argument voor het standpunt). 

Slide 18 - Slide

Argumentatiestructuren

Slide 19 - Slide

Als een argument wordt onderbouwd door een ander argument is er sprake van een
A
onderschikkende argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie

Slide 20 - Quiz

Argumentatieschema
Een argumentatieschema geeft de aard aan van het verband tussen een standpunt en een argument. 

We onderscheiden de volgende argumentatieschema’s:

Slide 21 - Slide

Argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
De schrijver of spreker wijst op een of meer gevolgen om
de waarschijnlijkheid van een oorzaak te onderbouwen
of op een of meer oorzaken om de waarschijnlijkheid van
een gevolg te onderbouwen.
Argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap
De schrijver of spreker geeft een of meer kenmerkende
eigenschappen van een persoon, object of verschijnsel om een standpunt over een andere eigenschap te onderbouwen.

Slide 22 - Slide

Argumentatie op basis van voor- en nadelen
De schrijver of spreker geeft voor- en/of nadelen van een
voorgestelde actie of handeling om een standpunt over de (on)wenselijkheid ervan te onderbouwen.
Argumentatie op basis van autoriteit
De schrijver of spreker beroept zich op een uitspraak van
een deskundige en betrouwbare bron om een standpunt te onderbouwen. Ook: argumentatie op basis van een gezaghebbende bron.

Slide 23 - Slide

Argumentatie op basis van voorbeelden
De schrijver/spreker geeft voorbeelden van een eigenschap of verschijnsel om een standpunt over het algemener voorkomen van die eigenschap of dat verschijnsel te onderbouwen.
Argumentatie op basis van vergelijking
De schrijver/spreker maakt een vergelijking tussen
twee situaties; op grond van wat in de ene situatie
voorkomt, onderbouwt hij
een standpunt over wat in de voorkomt (gepast is).

Slide 24 - Slide

Soorten argumenten
Feitelijke uitspraken
Een uitspraak waarvan degene die hem doet, claimt dat hij waar, waarschijnlijk of aannemelijk is. Er is sprake van een feit wanneer een feitelijke uitspraak waar is.

Waarderende uitspraken
Een niet-feitelijke uitspraak, dat wil zeggen een uitspraak over wat goed of slecht, mooi of lelijk, waardevol of waardeloos, wenselijk of onwenselijk, gepast of ongepast is.

Slide 25 - Slide

Aanvaardbaarheid van argumentatie
Argumentatie is aanvaardbaar als
– de gegeven argumenten op zichzelf aanvaardbaar en
relevant zijn,
– de argumenten onderling consistent zijn,
– de argumenten samen toereikend zijn voor het
ingenomen standpunt.

Slide 26 - Slide

Controleerbaarheid van feitelijke uitspraken
Feitelijke uitspraken zijn controleerbaar wanneer het (in principe) mogelijk is ze door empirische waarneming te toetsen

Slide 27 - Slide

Betrouwbaarheid van bronnen
De bron van een uitspraak is betrouwbaar als:
– deze deskundig is op het terrein van de uitspraak,
– deze geen belang heeft bij de acceptatie ervan, en
– deze zichzelf niet tegenspreekt.

Slide 28 - Slide

Relevantie van argumenten
Een argument is relevant wanneer aanvaarding ervan het standpunt aannemelijker maakt.

Slide 29 - Slide

Consistentie van argumentatie
Argumentatie is consistent wanneer de geleverde argumenten elkaar niet tegenspreken.

Slide 30 - Slide

Drogredenen
Onjuist gebruik van een argumentatieschema of een
overtreding van een discussieregel.

Van een onjuist gebruik van een argumentatieschema is onder andere sprake bij de volgende drogredenen:

Slide 31 - Slide

Onjuist beroep op een oorzaak-gevolgschema


Het argumentatieschema op basis van oorzaak en gevolg wordt onjuist gebruikt als:
– de in het argument genoemde oorzaken niet voldoende zijn voor het optreden van het voorspelde gevolg of
– het in het argument genoemde gevolg andere oorzaken kan hebben dan de in het standpunt genoemde oorzaak of
– alleen op basis van het gelijktijdig of na elkaar optreden van twee verschijnselen geconcludeerd wordt tot een oorzaak-gevolgrelatie tussen die verschijnselen.

Slide 32 - Slide

Onjuist beroep op een kenmerk- of eigenschapsschema
Het argumentatieschema op basis van een kenmerk of eigenschap wordt onjuist gebruikt als aan een bepaald kenmerk of eigenschap wel betekenis wordt toegekend, terwijl andere relevante kenmerken of eigenschappen worden genegeerd.
Onjuist beroep op een voor-en-nadelenschema: overdrijven van voor- of nadelen
Het argumentatieschema op basis van voor- en nadelen wordt onjuist gebruikt als het gevolg of de gevolgen van een handeling schromelijk worden overdreven.

Slide 33 - Slide

Onjuist beroep op een voor-en-nadelenschema: vals dilemma
Het argumentatieschema op basis van voor- en nadelen wordt onjuist gebruikt als wordt gesuggereerd of aangenomen dat we moeten kiezen uit twee mogelijkheden met beide even grote nadelige gevolgen, terwijl er nog andere mogelijkheden zijn.
Onjuist beroep op een voorbeeldschema: overhaaste generalisatie
Het argumentatieschema op basis van voorbeelden wordt onjuist gebruikt als op basis van te weinig en/of niet-representatieve voorbeelden een standpunt wordt
beargumenteerd.

Slide 34 - Slide

Onjuist beroep op een vergelijkingsschema: verkeerde vergelijking
Het argumentatieschema op basis van vergelijking wordt onjuist gebruikt wanneer de vergeleken situaties op relevante punten van elkaar verschillen.
Onjuist beroep op autoriteit
Het argumentatieschema op basis van autoriteit wordt onjuist gebruikt wanneer een beroep wordt gedaan op een bron die ondeskundig of belanghebbend is of zichzelf
tegenspreekt.

Slide 35 - Slide

Persoonlijke aanval
Van een persoonlijke aanval is sprake wanneer een discussiant niet ingaat op de argumentatie van zijn tegenstander, maar hem beschuldigt van onkunde, onbetrouwbaarheid of slechte persoonlijke eigenschappen.
De discussiant neemt zijn tegenstander daarmee niet serieus als gesprekspartner
Ontduiken van bewijslast
Van het ontduiken van de bewijslast is sprake wanneer een discussiant geen argumenten wil geven voor het ingenomen standpunt.

Slide 36 - Slide

Cirkelredenering
Van een cirkelredenering is sprake wanneer een discussiant een standpunt onderbouwt door het in andere woorden weer te geven. Als de discussiant geen andere argumenten geeft, is het tegelijkertijd het ontduiken van de bewijslast.
Vertekenen van een standpunt
Van het vertekenen van een standpunt is sprake wanneer een discussiant het standpunt of een argument van een tegenstander onjuist weergeeft of deze een standpunt of argument in de mond legt dat niet is ingenomen.

Slide 37 - Slide

Bespelen van publiek
Van het bespelen van publiek is sprake wanneer een discussiant een beroep doet op de emoties van het publiek om het te winnen voor een standpunt.

Slide 38 - Slide

Drogredenen
Drogredenen zijn dus fouten in redeneringen en argumentaties

en als je ze herkent, kun je een argumentatie onderuit halen
Er twee soorten drogredenen:
1 een argumentatieschema is verkeerd gebruikt
2 een discussieregel is overschreden
                                                                            Nu ga je zelf oefenen!

Slide 39 - Slide

Mijn broer wordt een groot schrijver, want hij heeft veel gelezen en bovendien Nederlands gestudeerd.
A
vals dilemma
B
overhaaste generalisatie
C
het oorzaak-gevolgschema
D
vertekenen van standpunt

Slide 40 - Quiz

Bij hen thuis zijn ze trots dat ze zo weinig televisie kijken. Ze zullen zich wel ver boven anderen verheven voelen.
A
cirkelredenering
B
het kenmerk- of eigenschapsschema
C
bespelen van het publiek
D
ontduiken van bewijslast

Slide 41 - Quiz

Volkswagen heeft met behulp van sjoemel-software de waarden van de CO2-uitstoot te gunstig voorgesteld. Zie je nu wel dat autofabrikanten ordinaire bedriegers zijn.
A
overhaaste generalisatie
B
het voorbeeldschema
C
het vergelijkingsschema
D
persoonlijke aanval

Slide 42 - Quiz

Het huwelijk is een verouderd instituut. Het stamt uit de tijd van publieke onthoofdingen en slavernij. Ook die hebben we al lang afgeschaft.
A
het vergelijkingsschema
B
vertekenen van standpunt
C
ontduiken van bewijslast
D
cirkelredenering

Slide 43 - Quiz

Natuurlijk kun je beter vegetariër zijn. Maarten 't Hart is het ook niet voor niets en die is behalve schrijver ook nog bioloog.
A
vertekenen van standpunt
B
het vergelijkingsschema
C
cirkelredenering
D
onjuist beroep op autoriteit

Slide 44 - Quiz

Hij kan wel zoveel beweren over de multiculturele samenleving; hij laat zijn dochters wel een hoofddoek dragen.
A
vertekenen van standpunt
B
cirkelredenering
C
ontduiken van bewijslast
D
persoonlijke aanval

Slide 45 - Quiz

Die griepprik is natuurlijk volslagen onnodig. Laat ze eerst maar eens bewijzen dat hij echt op grote schaal werkt.
A
bespelen van het publiek
B
het oorzaak-gevolgschema
C
ontduiken van bewijslast
D
het kenmerk- of eigenschapsschema

Slide 46 - Quiz

Vakspecifieke regels voor de beoordeling
De correctheid van het taalgebruik wordt getoetst bij alle antwoorden van de
kandidaat op open vragen.
 • Onder incorrect taalgebruik moet worden verstaan: spelfouten (inclusief fouten
in de werkwoordspelling) en fouten in de zinsbouw (inclusief verkeerde
woordvolgordes en congruentiefouten).
 • Bij open vragen die geen antwoord in een of meerdere volledige zinnen
vereisen, wordt alleen de juistheid van de spelling van het antwoord beoordeeld
en niet de grammaticaliteit van het antwoord. De reikwijdte van vakspecifieke
regel 1 wordt hiermee beperkt.



Slide 47 - Slide

 • Zelfstandig gebruik van bijzinnen (als in: “Omdat …”) dient niet fout te worden
gerekend.
 • Voor incorrect taalgebruik worden maximaal vier scorepunten in mindering
gebracht. Hierbij dient de volgende aftrekregeling te worden gehanteerd:
 0 fouten 0
 1 fout of 2 fouten 1
 3 of 4 fouten 2
 5 of 6 fouten 3
 7 of meer fouten 4
 Deze aftrekregeling geldt onverkort voor alle kandidaten

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Video

Ben je goed voorbereid op het examen Nederlands?
Ja!
Ik heb nog wat vragen
Examen?

Slide 50 - Poll

Evaluatie lesdoelen
Lesdoelen:
  • Je weet welke vragen je kunt verwachten op je examen
  • Je kent de belangrijkste begrippen van zakelijk lezen
  • Je kunt het onderwerp en de hoofdgedachte vinden, tekst- en argumentatiestructuren herkennen, hoofd- en bijzaken scheiden, signaalwoorden en tekstverbanden benoemen

Slide 51 - Slide