H4.3 Verlichting

opdrachten:  37, 38, 40, 41, 42 en 43
1 / 28
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

opdrachten:  37, 38, 40, 41, 42 en 43

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Opdracht 37
Leg uit waarom het schrijven van een encyclopedie goed past bij het rationalisme.
  • Rationalisme gaat uit van het verstand (nadenken). Een verzameling van kennis, wat een encyclopedie is, maakt het mogelijk alle kennis die er al is te raadplegen. Je kunt dan je verstand nog beter gebruiken.

Slide 3 - Slide

Opdracht 38
Diderot schreef dingen op die de koning niet kon accepteren omdat hij een absoluut heerser was. Leg uit hoe dat komt. Leg eerst uit wat een absoluut heerser is.
  • Een absoluut heerser heeft van God het gezag gekregen om over andere mensen te heersen.
  • De koning kon de encyclopedie niet accepteren, want daarin stond dat niemand van de natuur het recht heeft gekregen om over iemand anders te heersen. De koning dus ook niet.

Slide 4 - Slide

Opdracht 40
Hoe kunnen de gebeurtenissen of omstandigheden uit het leven van John Locke invloed hebben gehad op zijn ideeën? Ga in op zijn beroep en de gebeurtenissen in Engeland in zijn tijd en leg dan een verband tussen die omstandigheden en zijn ideeën.
Locke had gestudeerd en was arts geworden. Hij was dus gewend te observeren en te redeneren, ofwel rationele verklaringen te zoeken voor gebeurtenissen en omstandigheden. Hij bedacht daarom het idee dat uit de natuurwetten volgt dat alle mensen gelijk zijn.


1/2

Slide 5 - Slide

Opdracht 40
Locke leefde tijdens een burgeroorlog in Engeland die draaide om de macht van de koning ten opzichte van de macht van het parlement. Vanuit het rationalisme is het logisch dat Locke wilde opschrijven wat de taak van de koning, het parlement en het volk inhield om een burgeroorlog voortaan te voorkomen.



2/2

Slide 6 - Slide

Opdracht 41
Leg met behulp van bron W5 uit wat volgens Locke het nadeel is van absolute heerschappij.
  • De heerser is zelf niet onderworpen aan de wet en kan doen wat hij wil. Je kunt nooit kritiek op hem hebben want alles wat hij doet is ‘goed’.




Slide 7 - Slide

Opdracht 42
Hoe zie je in de Bill of Rights (bron W6) de ideeën van John Locke terug? Gebruik bron W5 en de leestekst om die ideeën vast te stellen en bepaal vervolgens wat je daarvan terugvindt in bron W6.
In bron W5 en in het leerboek is te lezen dat John Locke vond 
  • dat iedereen van nature gelijk is en dat dus niemand boven de wet kan staan.





Slide 8 - Slide

Opdracht 42
Ik lees in het leerboek dat een vorst er is om 
  • de belangen van zijn volk te behartigen en mag worden afgezet als hij dat niet doet.
Ik lees in bron W6 dat koning Jacobus 
  • geen rekening hield met de belangen van het volk en niet luisterde naar het parlement. Daarom werd hij vervangen door een koningspaar dat wel rekening hield met de rechten van de burgers.






Slide 9 - Slide

Opdracht 43
De Willem waarover de Bill of Rights spreekt is ook stadhouder van de Republiek en daar bekend als Willem III. Leg uit dat deze omstandigheid het makkelijker maakte voor Willem om de Bill of Rights te aanvaarden.
  • In de Republiek was hij geen koning maar stadhouder. Hij was gewend om rekening te moeten houden met de Staten-Generaal, waarin afgevaardigden zaten van de elite van de Republiek. Er was in de Republiek geen absoluut heerser.







Slide 10 - Slide

Huiswerk
Lees paragraaf 4.3

maken opdrachten:

44, 45, 49, 50, 51, 52, 55 (alleen John Locke) en 56





Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Opdracht 44
Noem drie gebeurtenissen en omstandigheden uit het leven van Montesquieu die van invloed geweest kunnen zijn op zijn werkwijze en zijn ideeën.
  1. Hij was van adel en had een belangrijke positie in het bestuur. Hij was goed op de hoogte van de politiek in zijn land en kende de rechten van de adel.
  2. Hij leefde in Frankrijk onder een absoluut heerser. Men mocht geen kritiek hebben, dus moest hij zijn kritiek verstoppen in een roman.






Slide 13 - Slide

Opdracht 44
  • Hij ging op reis naar Engeland om te bestuderen hoe de macht van de koning beperkt kon worden. Daardoor ging hij nadenken over wat macht precies is en hoe je ervoor kunt zorgen dat één iemand niet teveel macht naar zich toe kan trekken.

Slide 14 - Slide

Opdracht 45
De theorie van de trias politica die Montesquieu heeft ontworpen was een enorme bedreiging voor de koningen van Frankrijk. Leg dat uit met behulp van maatregelen die Lodewijk XIV nam.
Eén maatregel staat al ingevuld. Vul het schema verder in en trek dan een conclusie.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Opdracht 45
Conclusie: Het idee van de trias politica is een bedreiging voor de Franse koningen, omdat 
  • de koning in de praktijk alle drie de verschillende machten zelf kon uitoefenen. In het ontwerp van Montesquieu mag niet één persoon al die macht hebben.


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Opdracht 49
In Nederland kennen we nu ook de scheiding der machten. Bedenk bij iedere macht een voorbeeld uit de praktijk. Noem daarbij een persoon of functie en beschrijf wat die persoon doet of wat iemand die die functie heeft zou kunnen doen.


Slide 19 - Slide

Opdracht 50
Kruis de juiste beweringen aan.
[    ] Volgens Rousseau moest een mens zijn emoties onder controle houden.
[ x ] Rousseau was zowel populair door de romans die hij schreef als door zijn filosofische ideeën.
[    ] Rousseau was een voorstander van de monarchie.
[    ] Een sociaal contract is volgens Rousseau een afspraak tussen de koning en zijn onderdanen.
[ x ] Rousseau vond dat een goede burger iets over moest hebben voor de gemeenschap waar hij onderdeel van uitmaakt.


Slide 20 - Slide

Opdracht 51
Welke manier van het verspreiden van de verlichtingsideeën zie je op deze afbeelding? Benoem twee beeldelementen waar je dat aan ziet.
  1. Je ziet hier een salon. Dat lijkt op een kamer.
  2. Je ziet veel mensen met elkaar discussiëren.
  3. Je ziet een vrouw (met zwart kapje op) vooraan zitten. Veel salons werden door rijke dames georganiseerd.


Slide 21 - Slide

Opdracht 52
Welke andere manieren om de ideeën te verspreiden ben je tegengekomen?
  • Informatieboeken (encyclopedie) en romans.



Slide 22 - Slide

Opdracht 55
Jaartal van belangrijke publicaties
  • 1689
Welke kritiek op absolute heersers?
  • Ze staan niet open voor kritiek en maken daardoor al snel misbruik van hun macht.
Welke oplossing?
  • Macht van de vorst beperken door afspraken tussen de vorst en het parlement vast te leggen in een document (Bill of Rights).



Slide 23 - Slide

Opdracht 56
Geef een uitgebreide beschrijving van het begrip Verlichting waarbij je ingaat op ideeën, praktische oplossingen en verspreiding.
De Verlichting is een periode in de geschiedenis waarin 
  • mensen gaan nadenken over een betere samenleving en beter bestuur. Ze ontwikkelen nieuwe ideeën zoals het idee dat mensen van nature gelijk zijn.
  • Als oplossing ontwerpen ze nieuwe systemen voor het bestuur, zoals de trias politica en het sociaal contract.
  • Ze bedenken nieuwe manieren om de ideeën te verspreiden, bijv. via een nieuw soort boek (Encyclopedie), romans en salons.




Slide 24 - Slide

Opdracht 56
Jaartal van belangrijke publicaties
  • 1689
Welke kritiek op absolute heersers?
  • Ze staan niet open voor kritiek en maken daardoor al snel misbruik van hun macht.
Welke oplossing?
  • Macht van de vorst beperken door afspraken tussen de vorst en het parlement vast te leggen in een document (Bill of Rights).



Slide 25 - Slide

Huiswerk
Lees de paragraaf (4.4)
Maken: opdrachten 60, 61, 62, 64, 66, 67, 70, 76 en 78



Slide 26 - Slide

4.4 Het oude regime / Ancien Régime
Leerdoel - Hoe leefde de Franse bevolking aan de vooravond van de Franse Revolutie?
De Franse bevolking leefde in een standensamenleving. De eerste en tweede stand betaalden bijna geen (of geen) belasting en hadden privileges. De derde stand (boeren en burgers) betaalden heel veel belasting en werden onderdrukt.



Slide 27 - Slide

4.4 Het oude regime / Ancien Régime
Eerste stand - de geestelijkheid. Ongeveer 1% van de bevolking, bezat 10% van de grond/welvaart. Betaalde geen belasting (maar ontving het). Privileges (voorrechten).
Tweede stand - de adel. Ongeveer 1,5% van de bevolking; bezat ruim 25% van het land. Betaalden bijna geen belasting en hadden ook privileges.
Derde stand - de burgers. 97,5% van de bevolking. Zij betaalden wel (veel) belasting maar hadden geen privileges of inspraak.




Slide 28 - Slide