TaalCompleet A2 5.1

• NT2
• ISK

TaalCompleet A2 5.1

Je leert: Lezen om informatie op te doen 

Je kan: informatie begrijpen in informatieve teksten in lesboeken

Opdracht 1. 

Bespreek samen: 

1. Welke scholen zijn er in jouw land?

Hoe oud zijn de leerlingen op die scholen?

2. Welke scholen ken je in Nederland?

Opdracht 2. 

omgaan met                   de schilder

rekenen                             de timmerman

de leraar                            de praktijk

het advies                         de theorie

het mbo                             de verpleegkundige

het hbo                              de piloot

de universiteit                 de advocaat

https://wordwall.net/nl/resource/4561652/scholen-in-nederland

Als je 4 jaar bent, moet je naar school.

1. Waar
2. Niet waar

Kinderen op een peuterspeelzaal zijn jonger dan kinderen op de basisschool.

1. Waar
2. Niet waar

Op de vve leren kinderen Nederlands.

1. Waar
2. Niet waar

Vanaf groep 3 leren kinderen schrijven.

1. Waar
2. Niet waar

Kinderen gaan naar de middelbare school als ze ongeveer 8 jaar zijn.

1. Waar
2. Niet waar

Na de havo kun je direct naar de universiteit

1. Waar
2. Niet waar

Na de havo kun je direct naar de universiteit

1. Waar
2. Niet waar

Op het hbo zijn 4 niveaus.

1. Waar
2. Niet waar

Op de universiteit leer je veel uit boeken.

1. Waar
2. Niet waar

Opdracht 4. 

6. Schrijf het meervoud. 2. de schilder

6. Schrijf het meervoud. 3. de piloot

6. Schrijf het meervoud. 4. de advocaat

6. Schrijf het meervoud. 5. de universiteit

6. Schrijf het meervoud. 6. de timmerman

Maak opdracht 8, 7 en 9

Opdracht 8:

 Luister naar de docent voor opdracht 8. 

 Hoeveel woorden heeft de zin? 

Opdracht 7: zelfstandig maken

Opdracht 9: zelfstandig maken 

Opdracht 10. Maak een zin met:
1. de theorie

Opdracht 10. Maak een zin met:
2. het mbo

Opdracht 10. Maak een zin met:
3. Omgaan met

Opdracht 10. Maak een zin met:
4. het hbo

Opdracht 10. Maak een zin met:
5. de praktijk

Maak opdracht 11. 

Werkblad 5.1 

Vul het formulier in. 

Geef een TIP en een TOP.
1. Wat kan beter?
2. Wat ging goed?