Boodschappen doen (2)

Goedemiddag!
Welkom bij de les
Hoe gaat het?
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 135 min

Items in this lesson

Goedemiddag!
Welkom bij de les
Hoe gaat het?

Slide 1 - Slide

Programma
  • Je herhaalt het thema wonen
  • Je leert over het thema boodschappen doen

Slide 2 - Slide

Vorige les
  1. Wat koopt Julia op de markt? Julia koopt appels en groenten.
  2. Wat koopt Julia bij de bakker? Julia koopt brood bij de bakker.
  3. Waar koopt Julia vlees? Julia koopt vlees bij de slager.
  4. Waar doet Max boodschappen? Max doet boodschappen bij de supermarkt.
  5. Wat koopt Max? Max koopt koffie, boter en suiker.
  6. Wie koopt appels? Julia koopt appels.

Slide 3 - Slide

Praat samen 
Oefening: Lees de vragen. Kijk naar het plaatje. Praat samen. 

Er is ... 
Er zijn ... 
Er is geen ... 
Er zijn geen ... 

Cursist A: Lees de vraag.
Cursist B: Geef het antwoord.

Slide 4 - Slide

Programma
timer
5:00

Slide 5 - Slide

Schrijf de woorden
Oefening: Kijk naar het plaatje. Luister naar het woord. Schrijf het woord op je bordje.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Lees en zeg de woorden
Oefen samen: Zeg de woorden. 

Cursist A zegt de woorden van rij 1.
Cursist B zegt de woorden van rij 2. 
Cursist A zegt de woorden van rij 3.

Klaar?
Cursist B zegt de woorden van rij 1.
Cursist A zegt de woorden van rij 2.
Cursist B zegt de woorden van rij 3.
timer
5:00

Slide 23 - Slide

Voorzetsels
in - naar - van - voor - aan - met - achter - tussen - bij
timer
5:00

Slide 24 - Slide



Ik koop fruit bij de groenteboer.

Slide 25 - Slide



Ik koop brood bij de bakker.

Slide 26 - Slide



Ik koop vlees bij de slager.

Slide 27 - Slide



Ik ga naar de supermarkt.

Slide 28 - Slide



Het fruit ligt naast de groente.

Slide 29 - Slide



De appels liggen boven de bananen.

Slide 30 - Slide



De bananen liggen onder de appels.

Slide 31 - Slide



De druiven liggen tussen de appels en de bananen.

Slide 32 - Slide



De man staat achter de vrouw.

Slide 33 - Slide



Ik vrouw staat voor de man.

Slide 34 - Slide



Ik doe de melk in het mandje.

Slide 35 - Slide



Ik leg de boodschappen op de band.

Slide 36 - Slide



Zij geeft de bon aan mij.

Slide 37 - Slide



Ik krijg de bon van haar.

Slide 38 - Slide

1. Ik leg de boodschappen ___ de band.
A
aan
B
op
C
voor
D
boven

Slide 39 - Quiz

2. De bananen liggen ___ de appels.
A
onder
B
naar
C
aan
D
van

Slide 40 - Quiz

3. De man staat ___ de vrouw.
A
aan
B
tussen
C
op
D
voor

Slide 41 - Quiz

4. De melk staat ___ de boter en de kwark.
A
naar
B
van
C
tussen
D
in

Slide 42 - Quiz

5. Ik koop brood ___ de bakker.
A
in
B
aan
C
onder
D
bij

Slide 43 - Quiz

Schrijf samen zinnen (loopdictee)
Cursist A: Kijk naar de zin. Zeg de zin tegen Cursist B.
Cursist B: Luister naar Cursist B. Schrijf de zin.

timer
15:00

Slide 44 - Slide

timer
7:00

Slide 45 - Slide

Schrijf zinnen bij de plaat
Oefening: Kijk naar het plaatje. Schrijf korte zinnen. 

wie / wat + eerste werkwoord + rest + tweede werkwoord

Slide 46 - Slide

Programma
timer
10:00

Slide 47 - Slide

Einde van de les
Welke woorden heb je deze week geleerd? Schrijf ze op je bordje.
Wat wil je de volgende keer leren?
timer
10:00

Slide 48 - Slide