23/9 vwo 3 mwu Modale werkwoorden tegenwoordige tijd

Modale werkwoorden
Tegenwoordige tijd
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, havo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Modale werkwoorden
Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ich en er/sie/es?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 2 - Quiz

Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?
A
moeten
B
durven
C
mogen ( aardig vinden)
D
mogen ( toestemming hebben)

Slide 3 - Quiz

Vul de juiste vorm in.
Er (moeten) .......... noch Hausaufgaben machen?
A
müss
B
müsst
C
muss
D
musst

Slide 4 - Quiz

Vervoeg de modale werkwoorden.
Er (mögen) ........... seine Lehrerin nicht.

Slide 5 - Open question

Ihr (dürfen) ........... heute nicht ins Kino gehen.

Slide 6 - Open question

Ihr (können) ........... heute nicht ins Kino gehen.

Slide 7 - Open question

(Wissen) ............ihr wie spät es ist?

Slide 8 - Open question

Maxine ......... (müssen) noch viel lernen.
A
muss
B
müss
C
müsse
D
musst

Slide 9 - Quiz

Du (wissen) ................noch nicht alles über mich.
A
weiβ
B
weiβt
C
weisβt
D
wissen

Slide 10 - Quiz

(wollen) ...................Sie Eis mit Sahne?

Slide 11 - Open question


Sander ...... (können) dir helfen.
A
kann
B
könnt
C
könne
D
kannst

Slide 12 - Quiz


Ihr (können)........... es nicht sehen.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 13 - Quiz


(wissen)............... Sie, wo H&M ist?
A
weiß
B
weißen
C
wissen
D
weißt

Slide 14 - Quiz

Modale werkwoorden
Ich ..... (dürfen) es euch nicht sagen
A
dürfen
B
darf
C
dürft
D
dürf

Slide 15 - Quiz

Vervoeg het werkwoord
Wo (arbeiten) ...........du?

Slide 16 - Open question

Vervoeg het werkwoord
Warum (reden) ...........ihr nicht mit mir?

Slide 17 - Open question

Vervoeg het werkwoord
Was (bedeuten) ...........das Wort?

Slide 18 - Open question

Vervoeg het werkwoord
Das Brötchen (kosten) .............€24

Slide 19 - Open question

vervoeg het werkwoord
(Brauchen) ....................du etwas?
A
braucht
B
brauche
C
brauchen
D
brauchst

Slide 20 - Quiz