This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
H4 Produceren
4.3 Omzet en winst
Slide 1 - Slide
4.3 Omzet en winst
Ik kan de omzet van een bedrijf berekenen.
Ik kan de kostprijs van een product berekenen.
Ik kan de verkoopprijs van een product berekenen.
Ik kan de verkoopprijs inclusief BTW berekenen.
Ik kan de verkoopprijs exclusief BTW berekenen.
Ik kan de winst van een bedrijf berekenen.
Slide 2 - Slide
Met onze klas verkopen we 200 hamburgers aan € 5,00 per stuk. Hoeveel geld hebben we in totaal verdiend?
Slide 3 - Open question
4.3 Omzet en winst
Omzet
De omzet(TO)is de totale opbrengst van je verkoop.
De afzet(Q) is het aantal verkochte producten.
De verkoopprijs(P) is de prijs waarvoor je verkoopt.
omzet = afzet x verkoopprijs
TO = P x Q
Slide 4 - Slide
Een week later doen we dezelfde actie opnieuw. Deze keer hebben we een omzet van € 1.250. Geef 2 mogelijke verklaringen.
Slide 5 - Open question
Ron verkoopt 300 ijsjes op het strand van Groede aan € 1,50 per stuk. Zelf kocht hij de ijsjes in aan € 0,50 per stuk. Bereken zijn omzet.
Slide 6 - Open question
4.3 Omzet en winst Oefenen
Maak oefening 25 - 27
timer
10:00
Slide 7 - Slide
Een dierenarts heeft een omzet van € 110.000 per jaar. Daarvan verdient ze € 75.000 met de verkoop van medicijnen. De rest van de omzet komt uit consulten. Eén consult kost € 50. Hoeveel consulten doet deze dierenarts per jaar?
Slide 8 - Open question
vaste kosten hamburgerverkoop
Slide 9 - Mind map
variabele kosten hamburgerverkoop
Slide 10 - Mind map
Als de verkoop daalt, welke kosten nemen dan af?
A
vaste kosten
B
variabele kosten
C
beide
D
geen
Slide 11 - Quiz
Van een bedrijf zijn de vaste kosten € 7.000, de variabele kosten per product zijn € 0,30. Het bedrijf produceert 35.000 producten. Wat is de kostprijs per product?
De omzet is € 25.000 en de inkoopwaarde is € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?
Slide 29 - Open question
Joyce heeft een lampenwinkel. Haar omzet in november dit jaar is € 22.000. In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20.000. Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met € 22.000.
B
De omzet is gestegen met € 2.000.
C
De omzet is gedaald met € 2.000.
D
De omzet is gedaald met € 20.000.
Slide 30 - Quiz
De omzet van de kledingwinkel van Joost is € 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000
Slide 31 - Quiz
4.3 Omzet en winst
Nettowinst
Bedrijfskosten zijn de kosten die een producent maakt om te kunnen produceren/verkopen.
De nettowinst is het bedrag dat overblijft na aftrek van alle kosten.
nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten
bv. gas, elektriciteit, huur en loon bedragen € 5.000