Discriminatie 2

• Huishoudkunde
• Secundair onderwijs

Situatie 1

1. Negatief - indirect - onbewust - incidenteel
2. Positief - indirect - bewust - incidenteel
3. Positief - direct - onbewust - structureel
4. Negatief - indirect - bewust - structureel

Situatie 2

1. Negatief - indirect - onbewust - incidenteel
2. Positief - indirect - bewust - incidenteel
3. Positief - direct - onbewust - structureel
4. Negatief - indirect - bewust - structureel

Situatie 3

1. Negatief - indirect - onbewust - structureel
2. Positief - indirect - bewust - structureel
3. Positief - direct - onbewust - structureel
4. Negatief - direct - onbewust - structureel

Situatie 4

1. Positief - direct - bewust - incidenteel
2. Negatief - direct - onbewust - structureel
3. Negatief - direct - bewust - incidenteel
4. Positief - direct - onbewust - structureel

Situatie 5

1. Negatief - direct - bewust - incidenteel
2. Positief - direct - onbewust - incidenteel
3. Positief - indirect - bewust - structureel
4. Negatief - indirect - onbewust - structureel

Situatie 6

1. Positief - direct - onbewust - structureel
2. Negatief - direct - bewust - structureel
3. Negatief - indirect - onbewust - incidenteel
4. Positief - indirect - bewust - incidenteel

Situatie 7

1. Positief - indirect - bewust - structureel
2. Negatief - indirect - bewust - structureel
3. Negatief - direct - bewust - structureel
4. Positief - direct - bewust - structureel

Heb je wel al eens betrapt dat je iemand met een vooroordeel benaderde?

1. Dikke mensen eten elke dag friet.

2. Vrouwen kunnen niet autorijden.

3. Krantenbezorgers lezen geen krant.

4. De Surinaamse minister van Verkeer en Waterstaat is altijd te laat.

5. Jonge mensen houden van knokken.

6. Met mensen in een rolstoel kun je geen gesprek voeren.

7. Italianen eten alleen maar pasta.

8. Scholieren willen geen moeite doen voor een taak.

Welke vooroordelen lees je in de tekst 1?

Welke vooroordelen lees je in de tekst 2?

Welke vooroordelen lees je in de tekst 3?