2v-Kap4-Kap6-MV-Teil2-2april

1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, havo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lernziele:
- Wiederholung Modalverben 
- Ich kann Modalverben & die Fälle (naamvallen) benutzen = Kapitel 6  Training online
- Ich kenne die Wörterliste D/F (Aufgabe 27, S.137)




Slide 2 - Slide

Modalverben 
können           kunnen
mögen            leuk vinden/lusten
dürfen             mogen --> toestemming hebben
wollen              willen 
wissen             weten
müssen           moeten/noodzaak/moet van jezelf
sollen                moeten/bevel (moet van een ander)

Slide 3 - Slide

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ich en er/sie/es?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 4 - Quiz

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij wir en Sie, sie meervoud?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 5 - Quiz

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ihr?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 6 - Quiz

leuk vinden/
lusten


kunnen
toestemming krijgen
willen
moeten

moeten
van een ander
weten
wollen

mögen

dürfen
sollen

müssen
können
wissen

Slide 7 - Drag question

Vervoeg de modale werkwoorden.
(houden van) Wir ........... Pizza.

Slide 8 - Open question

Vervoeg de modale werkwoorden:

(kunnen) Ich ............... gut kochen.

Slide 9 - Open question

Er........... (willen) in die Stadt fahren.

Slide 10 - Open question

Vervoeg de modale werkwoorden.
(weten) Du ........... nicht warum er nicht kommt.

Slide 11 - Open question

Vervoeg de modale werkwoorden.
(mogen) Ihr........... heute nicht ins Kino gehen.

Slide 12 - Open question

Wir ......... (moeten) morgen einkaufen.

Slide 13 - Open question

Sie (mv) .........(moeten) ihre Zimmer aufräumen, sagt ihre Mutter.

Slide 14 - Open question

Hunde _____ mit in diesen Park.
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 15 - Quiz

Ihr _____ diese Aufgabe machen.
A
muss
B
musst
C
müssen
D
müsst

Slide 16 - Quiz

_____ Sie wie spät es ist?
A
Weiß
B
Weißt
C
Wissen
D
Wisst

Slide 17 - Quiz

In Restaurants _____ er auch mit Kreditkarte zahlen.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 18 - Quiz

Sander ...... (können) dir helfen.
A
kann
B
könnt
C
können
D
kannst

Slide 19 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(willen) Er ..... noch Hausaufgaben.
A
woll
B
wollt
C
willt
D
will

Slide 20 - Quiz

Modale werkwoorden
..... (wissen) Sie, wo H&M ist?
A
Weiß
B
Weißen
C
Wissen
D
Weißt

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(lusten) ..... du Spinat?
A
Mögst
B
dürfst
C
Magst
D
darfst

Slide 22 - Quiz

Du ..... (wissen) es bestimmt!
A
weiß
B
weißen
C
wissen
D
weißt

Slide 23 - Quiz


Wat is de ik-vorm van het modale werkwoord können?
A
kann
B
kannt
C
könn
D
könnt

Slide 24 - Quiz

Ihr ...... (können) es nicht sehen.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 25 - Quiz

Ihr _____ diese Aufgabe machen.
A
sollt
B
musst
C
sollen
D
müsst

Slide 26 - Quiz

Ich ..... (dürfen) es euch nicht sagen
A
dürfen
B
darf
C
dürft
D
dürf

Slide 27 - Quiz

Maxine ..... (müssen) noch viel lernen.
A
muss
B
müss
C
müssen
D
musst

Slide 28 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(moeten) Ich ....... meine Zähne putzen.
A
muss
B
müss
C
musse
D
müsse

Slide 29 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(moeten) ..... er noch Hausaufgaben machen?
A
müss
B
soll
C
muss
D
musst

Slide 30 - Quiz

Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?
A
moeten
B
durven
C
mogen ( aardig vinden)
D
mogen ( toestemming hebben)

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Slide

An die Arbeit:
-  Ich kann Modalverben benutzen & die Fälle= online Training Kapitel 6
- Ich kann die Wörterliste D/F benutzen 
= Aufgabe 27, S.137




Slide 33 - Slide