maandag 1 maart spelling

Doel online les
- je weet wat je deze week moet doen
- je weet hoe je het filmpje over je boekpitch moet inleveren
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Doel online les
- je weet wat je deze week moet doen
- je weet hoe je het filmpje over je boekpitch moet inleveren

Slide 1 - Slide

Donderdag
Opdrachten de Brug: Spelling
Bij het huiswerk van dinsdag staan de opdrachten die je moet maken uit de Brug (achterin boek Nieuw Nederlands)
Daarna kijk jezelf de opdrachten na (antwoorden staan in de map Materiaal Nederlands tijdens Corona). Heb je na het nakijken vragen, noteer deze dan in je schrift en stel ze in de les!!!

Slide 2 - Slide

Donderdag online les

Bij het huiswerk staan de opdrachten die je moet maken uit de Brug

Slide 3 - Slide

Quiz Spelling

Slide 4 - Slide

“Hebt u een klantenkaart?” Vroeg de cassière.
A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 5 - Quiz

"Wij blijven in bed," zei HV1N, "want wij hebben te veel huiswerk."
A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 6 - Quiz

"Als je thuiskomt," zei mama, "Moet je eerst je handen wassen."
A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 7 - Quiz

"Mevrouw De Speld," zei de tandarts, "u mag binnenkomen."

A
De leestekens en de hoofdletters kloppen.
B
De leestekens en de hoofdletters kloppen niet.

Slide 8 - Quiz

Meervoud van dominee is?
A
dominees
B
dominee's

Slide 9 - Quiz

Meervoud van foto is?
A
fotos
B
foto's

Slide 10 - Quiz

meervoud:
bedrijf
A
bedrijven
B
bedrijfen
C
bedrijffen
D
bedrijfs

Slide 11 - Quiz

Meervoud -s of -'s
A
dictees
B
dictee's

Slide 12 - Quiz

13. Meervoud van bacterie.
A
Bacteriën
B
Bacterieën

Slide 13 - Quiz

Meervoud -s of -'s
A
babys
B
baby's

Slide 14 - Quiz

Meervoud van: knie
A
Knieën
B
Kniën

Slide 15 - Quiz

Verkleinwoorden: goed of fout?
kindermenuutje
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quiz

Verkleinwoorden:

welk woord is fout?
A
campinkje
B
pc'tje
C
chocolaatje
D
logétje

Slide 17 - Quiz

Verkleinwoorden: goed of fout?
briletje
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

Bij verkleinwoorden is het lidwoord altijd:
A
de
B
een
C
het
D
dit

Slide 19 - Quiz

Spelling bijvoeglijk naamwoord. Welk woord is goed?
A
officieele
B
officiele
C
officiële

Slide 20 - Quiz

Spelling bijvoeglijk naamwoord. Welk woord is goed?
A
zilvere
B
zilveren

Slide 21 - Quiz