Directe reden en komma's

Aan het einde van de les
  1. Kun je met leestekens een directe reden aangeven;
  2. Weet je wanneer je een komma moet gebruiken.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Aan het einde van de les
  1. Kun je met leestekens een directe reden aangeven;
  2. Weet je wanneer je een komma moet gebruiken.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Wat is de directe rede?
A
Een feit uit een tekst.
B
Een mening uit een tekst.
C
Een letterlijke uitspraak van iemand (citaat)
D
Een oproep om iets te doen.

Slide 3 - Quiz

Een zin in de directe rede begint altijd met een
A
dubbele punt
B
aanhalingsteken
C
kleine letter

Slide 4 - Quiz

Wat is hier de directe rede?
A
Geen idee.
B
Laura vraagt aan de scheids waarom ze een punt krijgen.
C
Laura: 'En dan krijgt hij een punt.'
D
Dat je iets direct zegt.

Slide 5 - Quiz



Wat is hier de directe reden?
A
Ik zei:"Dat ga ik niet doen."
B
Hij zei dat het niet gebeurt.
C
De man zegt van niet.
D
Iedereen zegt dat ze het willen.

Slide 6 - Quiz

Kortom:
In de directe reden schrijf je woord voor woord wat iemand zegt.
Bijvoorbeeld: Piet zegt: 'Ik heb pijn in mijn buik.'

In de indirecte reden geef je iemands woorden niet letterlijk weer. Je gebruikt hier GEEN aanhalingstekens.

Slide 7 - Slide

Zet deze zinnen in de directe reden:
Meneer Jansen zei dat alle leerlingen te laat waren.
Piet vroeg Anna mee uit eten.
Erik zei dat het geen buitenspel was.
De kinderen vroegen om een snoepje.

Slide 8 - Slide

Zet de volgende zinnen in de indirecte reden.
Mama zei: 'ruim je kamer op! Het is een zwijnenstal'
De leraar riep: 'Iedereen blijft na.'
De conducteur vroeg: 'Mag ik uw vervoersbewijs zien?'

Slide 9 - Slide

Leestekens

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Link

Slide 13 - Video