This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
5BIOW SOS Zinsleer
Slide 1 - Slide
Incongruentie
Een fout waarbij onderwerp en persoonsvorm niet hetzelfde getal hebben (Enk/MV).
Vb fout: Het merendeel van die vrouwen droegen…
Correct: Het merendeel van die vrouwen droeg…
Slide 2 - Slide
Waarom gebeurt het?
Waarom gebeurt het?
Het onderwerp lijkt mv → is eigenlijk enk.
Er staat informatie tussen het onderwerp en de pv.
Slide 3 - Slide
Hoe vermijden? Drie stappen.
Zoek het echte onderwerp.
Bepaal: enkelvoud of meervoud?
Stem de pv af op dat onderwerp.
Tip: Let op misleidende woorden zoals het merendeel, een aantal, de groep, de reeks, een paar…
Slide 4 - Slide
Welke zin is correct?
A
Een aantal leerlingen heeft de toets al ingediend.
B
Een aantal leerlingen hebben de toets al ingediend.
Slide 5 - Quiz
Verbeter indien nodig: De meerderheid van de studenten vonden het examen duidelijk.
Slide 6 - Open question
Lijdend voorwerp
Wat?
Het lijdend voorwerp is het deel van de zin dat niet zelf handelt of actief is, maar dat de handeling
ondergaat. Het kan een persoon of een ding zijn. Bij zinsontleding bepaal je eerst het gezegde en het
onderwerp. Dan kijk je of er ook een lijdend voorwerp in de zin staat. Dit hoeft niet altijd zo te zijn.
Slide 7 - Slide
Hoe vind je het LV?
3 Stappen:
1. Zoek eerst de pv en O met ja-neen-vraag.
2. Wie of wat + pv +O?
3. Antwoord = LV.
• Een lv komt alleen voor in een zin met wwg.
• Een lv begint nooit met een voorzetsel.
Slide 8 - Slide
Wat is het LV in deze zin? De onderzoekers analyseerden gisteren de onverwachte resultaten.
Slide 9 - Open question
Wat is het LV in deze zin? De professor stuurde de studenten een uitgebreide feedbackbrief.
Slide 10 - Open question
Wat is het LV in deze zin? De jury beoordeelde het project volgens de opgelegde criteria.
Slide 11 - Open question
Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp is het deel van de zin dat meewerkt aan een handeling.
Vaak is het een persoon, maar het kan ook een ding zijn.
Slide 12 - Slide
Hoe vind je het?
Zin met LV vaak ook een MV.
3 stappen:
1. Kun je er aan of voor voor denken?
2. Als aan of voor ervoor staat, kun je dit woord dan weglaten?
3. 2x ja: MV
Slide 13 - Slide
Wat is het MV? De school bezorgde het rapport tijdig aan de ouders.
Slide 14 - Open question
Wat is het MV? De verpleegkundige gaf de patiënt na de behandeling duidelijke instructies.
Slide 15 - Open question
Wat is het MV? De coach vertelde aan zijn team een inspirerend verhaal.
Slide 16 - Open question
Opgelet!
Als je aan of voor niet weg kunt laten, is het geen meewerkend voorwerp, bijvoorbeeld in de zin hieronder.
· Zij denkt aan hem.
· Hij staat voor de deur.
Slide 17 - Slide
Hen of hun?
hun: meewerkend voorwerp zonder voorzetsel
hen: lijdend voorwerp en na een voorzetsel
Slide 18 - Slide
De trainer gaf ___ een streng maar rechtvaardig advies.
A
hun
B
hen
Slide 19 - Quiz
De directie heeft ___ niet op de hoogte gebracht van de beslissing.
A
hun
B
hen
Slide 20 - Quiz
De leerlingen rekenen op ___ om het project tot een goed einde te brengen.
A
hen
B
hun
Slide 21 - Quiz
Actieve of passieve zinnen?
Ik vermoord mijn oma. : actief
Mijn oma wordt door mij vermoord. : passief
Actief: het onderwerp voert de actie uit.
Passief: het onderwerp ondergaat de actie.
Slide 22 - Slide
Passivitis
👉 Vermijd passief wanneer je:
een boodschap direct & persoonlijk wil brengen
de handelende persoon belangrijk vindt
onnodige herhaling en omslachtigheid wil vermijden
Slide 23 - Slide
Passivitis
👉 Passief is wél nuttig wanneer:
de dader onbekend/onbelangrijk/overduidelijk is
de handeling centraal moet staan
het beleefd, tactisch of minder herhalend moet zijn
Slide 24 - Slide
Er werd vannacht ingebroken in het labo.
Mag dit passief blijven staan?
Slide 25 - Open question
De nieuwe richtlijnen werden gisteren aangekondigd.
Mag dit passief blijven staan?
Slide 26 - Open question
Er werd gevraagd om de smartphones weg te bergen.
Mag dit passief blijven staan?
Slide 27 - Open question
Voorzetselvoorwerp (vzv)
Een zinsdeel dat begint met een vast voorzetsel dat bij het gezegde hoort.
Voorbeelden: zorgen voor, geloven in, denken aan, verlangen naar, zich verheugen op.
→ Vaak figuurlijke betekenis.
Slide 28 - Slide
Hoe herken je het?
Een zinsdeel is een vzv wanneer:
Het begint met een voorzetsel dat je niet kunt vervangen zonder betekenis te verliezen.
Het voorzetsel vormt een vaste verbinding met het gezegde.
Slide 29 - Slide
Opgelet
Een vzv komt nooit samen met een mv.
Als het voorzetsel een plaats aanduidt -> geen vzv
Slide 30 - Slide
Welk zinsdeel is het voorzetselvoorwerp? De studenten vroegen zich af of ze konden deelnemen aan het vervolgproject.
A
aan het vervolgproject
B
zich af
C
zich af of ze konden deelnemen
D
of ze konden deelnemen aan het vervolgproject
Slide 31 - Quiz
Noteer het voorzetselvoorwerp in deze zin: De onderzoekers rekenen op een snelle doorbraak in het experiment.
Slide 32 - Open question
Duid het voorzetselvoorwerp aan. De professor wees tijdens de lezing naar een mogelijk toekomstscenario.
Slide 33 - Open question
BWB
Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel dat je iets vertelt over tijd, plaats, richting, reden, hoeveelheid. Het geeft antwoord op de vragen wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe, hoeveel.
Slide 34 - Slide
Hoe?
Bij zinsontleding zoek je eerst de persoonsvorm en het onderwerp van de zin. Dan kijk je of er een lijdend voorwerp en eventueel een meewerkend voorwerp in de zin staat. De overgebleven zinsdelen zijn vaak bijwoordelijke bepalingen.
Slide 35 - Slide
Wat is inversie?
De normale, 'ongemarkeerde' woordvolgorde is in het Nederlands onderwerp - werkwoord - voorwerp.
Wanneer daar van afgeweken wordt en het werkwoord voor het onderwerp staat, spreken we van inversie.
Slide 36 - Slide
Wanneer gebruik je inversie correct?
Als een zin begint met een ander zinsdeel dan het onderwerp, bv. een bepaling, hanteer je een andere woordvolgorde.
Dan staat de pv voor het o.
Voorbeeld: Morgen ga ik naar het Louvre.
Slide 37 - Slide
Beknopte bijzin
Een beknopte bijzin is een bijzin zonder onderwerp, persoonsvorm en gezegde. Als je er een gewone bijzin van maakt, moet het onderwerp van deze bijzin hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin.
Slide 38 - Slide
foutieve beknopte bijzin
De man wou een blik cola drinken, maar knalde open,' is nogal luguber. 'De man wou een cola drinken, maar dat (blik cola) knalde open,' geeft de inhoud van de zin wel correct weer.
Slide 39 - Slide
In een beknopte bijzin mag je enkel woorden weglaten onder drie voorwaarden. Het weggelaten woord ...
1- heeft dezelfde betekenis;
2- heeft dezelfde grammaticale functie;
3- staat op de juiste plaats ten opzichte van de persoonsvorm.
Slide 40 - Slide
Welk deel is de beknopte bijzin? Na het lezen van het artikel, schreef de leerling een scherpe samenvatting.
Slide 41 - Open question
Zet de beknopte bijzin om in een gewone bijzin: Door hard te studeren, haalde Emma een hoog cijfer.
Slide 42 - Open question
Verbeter de fout in deze zin: Na het openen van de kooi, vloog de papegaai meteen weg.