toets Hoofdstuk 3.1 t/m 3.8 werken als keukenassistent

toets werken als keukenassistent
1 / 25
next
Slide 1: Slide
HorecaPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

toets werken als keukenassistent

Slide 1 - Slide

Welke instantie controleert levensmiddelenbedrijven op voedselveiligheid?
A
KNJV
B
NVWA
C
KNS
D
ANWB

Slide 2 - Quiz

Waarom wordt er in de horeca gewerkt volgens de HACCP en Hygiënecode
A
Om er voor te zorgen dat voedsel veilig is.
B
Omdat de baas dat wil
C
Omdat het makkelijker samenwerkt
D
Om het eten er netjes verzorgd uit te laten zien

Slide 3 - Quiz

Welke taak moet Aurek
vandaag nog uitvoeren?
A
Ramen zemen
B
Vloer restaurant dweilen
C
Stoelen afnemen
D
Bar schoonmaken

Slide 4 - Quiz


Kijk naar het plaatje.
Wat is hier een gevaar voor de veiligheid?
A
het vuur
B
Een hete pan vasthouden zonder ovenwanten
C
een vies fornuis
D
een lege pan op het fornuis met het vuur aan

Slide 5 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met bedrijfshygiëne?
A
Verzorging van lichaam en kleding
B
Verzorging van werkplek en werkomgeving
C
Rekening houden met collega's
D
Verzorging van grondstoffen en producten

Slide 6 - Quiz

Wat is het?
Een vlieg is een ........
A
micro-organisme
B
macro-organisme

Slide 7 - Quiz

Welk schoonmaakmiddel kun je gebruiken voor de handafwas?
A
schuurmiddel
B
afwasmiddel
C
allesreiniger
D
ontvetter

Slide 8 - Quiz

Als je dit symbool ziet staan op een schoonmaakmiddel, waar moet je
dan op letten bij het gebruik?

A
handschoenen gebruiken
B
niet mengen met andere schoonmaakmiddelen
C
niet buiten gebruiken, omdat het slecht is voor het milieu
D
niet inademen of op de huid laten komen

Slide 9 - Quiz

Wat is reinigen?
A
het schoonmaken van iets
B
het desinfecteren van iets

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van schoonmaken?
A
maak de werkplek schoon met een schoonmaakmiddel, verwijder los vuil, reinig de werkplek
B
verwijder los vuil, maak de werkplek schoon met een schoonmaakmiddel, reinig de werkplek
C
reinig de werkplek, verwijder los vuil, maak de werkplek schoon met een schoonmaakmiddel
D
maak de werkplek schoon met een schoonmaakmiddel, reinig de werkplek, verwijder los vuil

Slide 11 - Quiz

Waarom is persoonlijke hygiëne belangrijk?
A
Het voorkomt dat jij eten of een werkruimte besmet .
B
Persoonlijke hygiëne maakt je minder vatbaar voor ziektes.
C
Zeep beschermt je huid tegen het binnendringen van gevaarlijke stoffen.

Slide 12 - Quiz

Wat hoort niet bij persoonlijke hygiëne?
A
Haren vast, nagels verzorgd.
B
Sieraden af en persoonlijke spullen in de kluis.
C
Witte kokskleding en zwarte kleding in de bediening.
D
Frisse lichaamsgeur en niet te veel make up.

Slide 13 - Quiz

Handen wassen
Zet de stappen op de juiste volgorde
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Handen nat maken
handen inzepen
Tussen de vingers wassen
Nagels schoonmaken
Polsen wassen
Handen afspoelen
Handen afdrogen
Handen desinfecteren

Slide 14 - Drag question

Wanneer moeten je handen wassen?
Kies de juiste antwoorden.
A
Nadat je naar de wc bent geweest. na niezen en hoesten na werken met rauwe producten na werk waarbij je vies kunt worden
B
Nadat je in het restaurant ben geweest Voor je niest Nadat je naar de wc ben geweest
C
Voordat je fruit gaat eten. Na werk waar je vies bij kunt worden Na niezen en hoesten Voor je iemand een hand geeft
D
Als je van buiten naar binnen gaat Als je op de wc bent gaan poepen (bij plassen hoeft dit niet) Na niezen of hoesten

Slide 15 - Quiz

Welk antwoord over wondverzorging staat op de juiste volgorde?
A
1. droog deppen met papier 2. wondje afspoelen 3. blauwe pleister plakken 4. besmet materiaal afwassen
B
1. besmet materiaal afwassen 2. wondje afspoelen 3. blauwe pleister plakken 4. droog deppen met papier.
C
1. wondje afspoelen 2. droog deppen met papier 3. blauwe pleister plakken 4. besmet materiaal afwassen
D
1. wondje afspoelen 2. blauwe pleister plakken 3. besmet materiaal afwassen 4. droog deppen met papier

Slide 16 - Quiz

Wat kun je doen om de verspreiding van de E.coli-bacterie te voorkomen?

A
je handen wassen nadat je naar het toilet bent gegaan
B
een schone snijplank gebruiken

Slide 17 - Quiz

Wat is kruisbesmetting?

A
de verspreiding van bacteriën van het ene product naar het andere.
B
het ziek worden van het eten van besmet voedsel.

Slide 18 - Quiz

Welke maatregel helpt niet tegen kruisbesmetting?
A
handen wassen bij het gebruik van een nieuw product
B
alles afgedekt en in bakken bewaren
C
de rand van een bord schoonvegen met een doek
D
schoon materiaal gebruiken voor ieder nieuw product

Slide 19 - Quiz

Welke snijplank hoort bij welk product?
Groente en fruit
kip en gevogelte
gegaard vlees
brood en kaas
rauw vlees
vis, schaal- en schelpdieren

Slide 20 - Drag question

Wat kan het gevolg zijn van onhygienisch werken?
A
Het eten op het bord ziet er niet verzorgd uit
B
De gast kan ziek worden van het eten en krijgt diarree of moet overgeven

Slide 21 - Quiz

een product met een TGT datum, mag je na die datum .....
A
wel nog eten, als het oké is. (kijk, ruik, proef)
B
niet meer eten

Slide 22 - Quiz

Gluten komen voor in....
A
Tarwe
B
Aardappelen
C
Groenten
D
Vlees

Slide 23 - Quiz

Een gast is vegetarisch.
Wat betekent dit?
A
De gast wil geen dingen eten die van een dier afkomen. (geen ei, melk, vlees en vis)
B
De gast wil niets eten waar een dier voor is dood gemaakt (vlees en vis)
C
De gast wil alleen groenten eten.
D
De gast mag niets waar gluten in zitten.

Slide 24 - Quiz


Je ziet hier een doos met macaroni. 
Is dit lang of kort houdbaar?
A
Lang houdbaar (meer dan een maand)
B
Kort houdbaar (minder dan een week)

Slide 25 - Quiz