Je kunt onderscheiden of iets levend, dood of levenloos is.
Slide 4 - Slide
Dieren, planten en mensen zijn levende wezens.
Dat kun je zien aan de levenskenmerken.
Bij biologie leer je over levende wezens.
Slide 5 - Slide
Levende wezens
Biologie gaat over organismen. Een organisme is een levend wezen. Mensen, dieren en planten zijn organismen. In afbeelding 1 zie je organismen in een dierentuin.
Slide 6 - Slide
Maak nu de opdrachten 1 t/m 3
op blz. 14 & 15 van je boek
Slide 7 - Slide
Levens kenmerken
Je kunt zien dat organismen leven. Bijvoorbeeld doordat ze bewegen en groeien. Een steen kan dat niet. Daarom is een steen geen organisme.
Dat iets leeft kun je zien door levenskenmerken. In afbeelding 3 zie je de zeven
levenskenmerken bij een aap:
• ademhalen
• bewegen
• groeien
• uitscheiden (plassen, zweten)
• voeden (eten en drinken)
• voortplanten (kinderen krijgen)
• waarnemen (horen, proeven, ruiken, voelen en zien)
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Plant
Bij een aap kun je goed zien dat hij leeft. Bij een plant is dat moeilijker. Je ziet een plant niet bewegen of ademhalen. Soms zie je een plant wel groeien. Toch kan een plant alle tevenskenmerken hebben, ook al zie je ze niet.
Slide 10 - Slide
Maak nu opdracht 4
op blz. 16 van je boek
Slide 11 - Slide
Dood en levenloos
Alle organismen gaan dood. Een dood organisme heeft geen levenskenmerken meer. Het kan niet meer ademhalen, groeien of bewegen. Vroeger kon het die dingen wel.
In de natuurzijn ook dingen die nooit hebben geleefd. Zoals een steen. Dingen
die nooit hebben geleefd, noem je levenloos. Levenloze dingen hebben geen
levenskenmerken gehad. Ze zullen die ook nooit krijgen.
Voorbeelden van levenloze dingen zijn:
• lucht
• steen
• water
Levenloze dingen zijn belangrijk voor organismen. Zonder lucht en water kun je