3.4 grammatica les 1

Welke zinsdelen zitten altijd in een zin?
1 / 15
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welke zinsdelen zitten altijd in een zin?

Slide 1 - Mind map


Wat voor zinsdeel is het onderstreepte deel?
Gisteren ging ik met mijn beste vriendin naar de bioscoop.
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
werkwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 2 - Quiz


Wat voor zinsdeel is het onderstreepte deel?

Vanuit school zijn we naar de stad gefietst.

A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
werkwoordelijk gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 3 - Quiz


Wat voor zinsdeel is het onderstreepte deel?

Ik moest aan de conciërge een rekenmachine vragen.

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
werkwoordelijk gezegde
D
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quiz


Wat voor zinsdeel is het onderstreepte deel?

Mijn oma heeft mij een step gegeven.

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
werkwoordelijk gezegde
D
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quiz

Opdrachten

Maak in overleg opdracht 2 en 3 op blz 110.

Overleg op fluistertoon.

Je hebt voor deze opdrachten 7 minuten.

Dan ben je klaar.

timer
7:00

Slide 6 - Slide

Ik kan praten met iedereen.
  1. Schrijf de zin op.
  2. Onderstreep de persoonsvorm en zet zinsdeelstrepen.
  3. Zet wg boven het werkwoordelijk gezegde (dus ook boven de pv).
  4. Vraag: wie (of wat) + wg? Zet o boven het onderwerp.
  5. Vraag: wie )of wat) + wg + o? Zet lv boven het lijdend voorwerp.
  6. Vraag: aan wie (of voor wie) + wg + o + lv? Zet mv boven het meewerkend voorwerp.
Tekst

Slide 7 - Slide

In de vakantie ging ik naar het spoorwegmuseum.
  1. Schrijf de zin op.
  2. Onderstreep de persoonsvorm en zet zinsdeelstrepen.
  3. Zet wg boven het werkwoordelijk gezegde (dus ook boven de pv).
  4. Vraag: wie (of wat) + wg? Zet o boven het onderwerp.
  5. Vraag: wie )of wat) + wg + o? Zet lv boven het lijdend voorwerp.
  6. Vraag: aan wie (of voor wie) + wg + o + lv? Zet mv boven het meewerkend voorwerp.
  7. Wat blijft er nu over?

Slide 8 - Slide

  1. Schrijf de zin op.
  2. Onderstreep de persoonsvorm en zet zinsdeelstrepen.
  3. Zet wg boven het werkwoordelijk gezegde (dus ook boven de pv).
  4. Vraag: wie (of wat) + wg? Zet o boven het onderwerp.
  5. Vraag: wie )of wat) + wg + o? Zet lv boven het lijdend voorwerp.
  6. Vraag: aan wie (of voor wie) + wg + o + lv? Zet mv boven het meewerkend voorwerp.
  7. Wat blijft er nu over? 
Tijdens de zomervakantie willen we op reis naar Italië.

Slide 9 - Slide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
  • Alle zinsdelen die overblijven nadat je de andere hebt benoemd (pv, o, wg, lv, mv).
  • Ze geven antwoord op vragen als Wanneer? Waarom? Hoe? Waar?
  • In sommige zinnen staat geen bijwoordelijke bepaling. In andere zinnen staan er soms meer.

Slide 10 - Slide

Opdrachten

Maak zelfstandig de opdrachten.

Je bent stil aan het werk.

Je bent klaar over 10 minuten.


Maak opdrachten 6 en 7 van 3.4 grammatica op blz 111.

Klaar? Maak opdracht 4 en 5

timer
10:00

Slide 11 - Slide

Wanneer benoem je de bijwoordelijke bepaling?

Slide 12 - Open question

Staat er altijd een bijwoordelijke bepaling in de zin?

Slide 13 - Open question

Heb jij steeds het stappenplan gebruikt bij een zin?

Slide 14 - Open question

Welk zinsdeel vind jij het lastigste om te vinden?

Slide 15 - Open question