Grammatica 5.7 - 2 kgt

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g
• Leerjaar 1

Grammatica 5.7 - 2 kgt

Dinsdag 18 april

Toets grammatica 1.7, 2.7, 3.7, 4.7 en 5.7

(woordsoorten: lw, zn, ww, bn, vz, psv, bzv, htw, rtw, zww, hww, av, vrv)

(zinsdelen: pv, wg, o, lv, mv, bwb)

Lesplanning

- Herhaling theorie grammatica zinsdelen + oefeningen

Lesdoel:

- Je weet hoe je de PV, WG, O, LV, MV en BWB in een zin kunt vinden.

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Straks moeten we nog opdrachten maken.

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Wanneer mogen we weer naar school?

Wat is het WG in deze zin?

Je moet altijd je opdrachten maken.

Wat is het WG in deze zin?

Tijdens de toets denk ik goed na.

Wat is het onderwerp in deze zin?

Dat verhaal heeft hij goed verteld.

Wat is het onderwerp in deze zin?

De leerlingen letten goed op.

Lijdend voorwerp

LV = wie/wat + WG + O?

           O               WG          LV 

De  jongen /  eet /  een  appel.

LET OP!

- Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp (LV). 

- Een lijdend voorwerp (LV) begint NOOIT met een voorzetsel.

tijdens de                                                           naast de

in de                                                                       voor de

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?

Zij maakt het huiswerk.

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?

Ik ga morgen een cadeau kopen.

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Wil jij dit briefje aan je vriend geven?

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Ik gaf het aardige meisje een compliment.

Bijwoordelijke bepaling (BWB)

Hoe vind je de BWB in een zin? 

Benoem eerst PV, WG, O, LV en MV. 

--> alle zinsdelen die daarna overblijven zijn BWB.

 O          WG          LV                        BWB                 WG

Hij / heeft / een voetbal / op het dak / geschopt.

Een bijwoordelijke bepaling 

geeft vaak antwoord op vragen als:

Waar? Wanneer? Hoe? Waarmee? Waardoor?Waarheen?

BWB       WG    O      BWB            BWB                BWB

Gister / liep / hij / snel / door de regen / naar huis.

gister  --> Wanneer?                      door de regen --> Waardoor?

snel --> Hoe?                                     naar huis --> Waarheen?

Wat is de bijwoordelijke bepaling (BWB) in de zin:

Meneer Kuper geeft ons altijd veel huiswerk op.

Wat is de bijwoordelijke bepaling (BWB) in de zin:

In de gymzaal lag een grote plas water.

Wat is de bijwoordelijke bepaling (BWB) in de zin:

Op haar stage heeft ze veel geleerd.