havo 2 - P2 - Kap. 2 (49) Lektion 4 modale werkwoorden

Herzlich willkommen!
Handys ins Hotel &
Schulsachen auf dem Tisch!
Herzlich willkommen!
1 / 44
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herzlich willkommen!
Handys ins Hotel &
Schulsachen auf dem Tisch!
Herzlich willkommen!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lernziele
Am Ende dieser Lektion können/wissen wir...
  • ... zwakke werkwoorden met een stam op -d/-t correct vervoegen.
  • ... getallen t/m 1000 in het Duits correct uitschrijven.
  • ... modale werkwoorden correct toepassen en vervoegen in het Duits.








Slide 2 - Slide

This item has no instructions

  • Was haben wir in der letzten Stunde besprochen? 
  • Gibt es noch Fragen zum Buch? 
Heute im Unterricht
Lernziele
Kurze Wiederholung letzen Wochen
Lektion 4: Grammatik erklären
An die Arbeit

Wichtig: H2C: Am Dienstag, dem 5. Dezember SO Kapitel 2!




Handys ins Hotel &
Schulsachen auf dem Tisch!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

  • Was haben wir in der letzten Stunde besprochen? 
  • Gibt es noch Fragen zum Buch? 
Was wir schon kennen
1. Wie viel (kosten) ___ die Stiefel?
2. Er (haben) ___ viel (tanzen) ___.
3. Wie (finden)___ du das T-Shirt?
4. Wo (warten) ___ ihr denn?
5. Marie (wohnen)___ in Amersfoort.
6. Das Fest (finden) ___ am Samstag statt. 
7. (Haben) ___ du Zeit für mich? 
8. Schrijf uit: 20 - 35 - 104 - 879 - 64




Slide 4 - Slide

This item has no instructions

  • Was haben wir in der letzten Stunde besprochen? 
  • Gibt es noch Fragen zum Buch? 
Antworten
1. kosten
2. Er hat - getanzt
3. findest
4. wartet
5. wohnt
6. findet
7. hast
8. zwanzig - fünfunddreißig - hundertvier
achthundertneunundsiebzig - vierundsechzig 




Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Dürfen = mogen / toestemming hebben
Können = kunnen / in staat zijn tot
Müssen = moeten (noodzaak vanuit jezelf)
Mögen = houden van /  lusten / aardig vinden
Sollen = moeten (bevel van een ander/advies van een ander)
Wollen = willen
Wissen= weten
Möchten = zou graag willen

                                    De klas moet maar meeteen snel wegwezen
Die Bedeutung der Modalverben

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

   Wohnen:                                                       Können:
Ich wohne                                                     Ich kann
Du wohnst                                                    Du kannst
Er/sie/es wohn                                         Er/sie/es kann
Wir wohnen                                                  Wir können
Ihr wohn                                                      Ihr könnt
Sie/sie wohnen                                          Sie/sie können
Im Vergleich mit dem schwachen Verb

Slide 7 - Slide

This item has no instructions


Stam: de stam verandert bij ich, du en er/sie/es

Uitgang: ich  en er/sie/es  krijgen geen uitgang


Was musst du dir merken?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Grammatik: Modalverben
Präsens = tegenwoordige tijd
Partizip II = voltooid deelwoord
"De klas moet maar snel wegwezen."

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

können
wollen
dürfen
wissen
müssen
mögen
sollen
möchten
Zoek de vertalingen bij elkaar
willen
mogen (toestemming)
zullen
mogen (graag zien/lusten)
moeten
zou graag willen
kunnen
weten

Slide 10 - Drag question

This item has no instructions

ik wil
hij kan
wij moeten
jij weet
jullie mogen
zij houdt (van)
Ergänze die Modalverben
ich will
sie mag
er kann
ihr dürft
wir müssen
du weißt

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

Üben Modalverben
HAVO 2
Kapitel 2: Lektion 5 (Grammatik)
Aufgabe 9, 10, 11 > Seite 80
Wie: selbstständig, ihr seid Still
Hilfe: Grammatik E > Seite 79 oder die Notizen
Zeit: 12 Minuten

Früher fertig?
Aufgaben 2, 3, 6 > Seite 75-77
Wie: selbstständig durchlesen und danach machen
Hilfe: den Text
Zeit: 10 Min. 
timer
12:00

Slide 12 - Slide

Week 49 (2023)
Les 2: H2C
Hoe wordt 'wollen' vertaald?
A
lusten
B
aardig vinden
C
willen
D
houden van

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de vertaling van 'sollen'?
A
weten
B
moeten
C
willen
D
bevel van een ander/advies van een ander

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent 'müssen'?
A
moeten
B
noodzaak vanuit jezelf
C
houden van
D
aardig vinden

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van 'dürfen'?
A
mogen
B
toestemming hebben
C
kunnen
D
in staat zijn tot

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de betekenis van 'mögen'?
A
mogen
B
toestemming hebben
C
kunnen
D
in staat zijn tot

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden komt er geen uitgang achter?
A
ich & du
B
er/sie/es & sie/Sie
C
du & er/sie/es
D
ich & er/sie/es

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Maak zelf een zinnetje met het werkwoord dürfen en het pers. vnw ich / du of er

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

  • Was haben wir in der letzten Stunde besprochen? 
  • Gibt es noch Fragen zum Buch? 
Grammatik D > der, die, das, die
Wat is een zelfstandig naamwoord?
  • dieren, dingen, mensen: je kunt er 'de' of 'het' voorzetten
  • Woorden kunnen mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.
  • der Tisch, die Lampe, das Haus
  • meervoudsvormen krijgen altijd het lidwoord "die

Macht jetzt Aufgabe 11 auf Seite 79.



Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Grammatik D > geslacht zsn.
der
das
die
die
mannelijke:
- personen (Mann)
- dieren (Stier)
- beroepen (Arzt)

dagen v/d week
maanden
dagendelen
jaargetijden
onzijdig/neutraal
veel het-woorden uit het Nederlands

(verklein)woorden op: 
-chen
vrouwelijke:
-  personen (Frau)
- dieren (Kuh)
- beroepen (Arztin)

woorden op:
-heit
-keit
-ung
- in
de meeste woorden op:
-e

alle meervoudsvormen van der-, das- en die-woorden.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Grammatik E > persoonlijk voornw.
der
das
die
die
mannelijke:
- er

Der Mantel ist blau.
Er ist blau.
onzijdig/neutraal
- es

Das Kleid ist rot.
Es ist rot.
vrouwelijke:
- sie

Die Hose ist schön.
Sie ist schön.
meervoudsvormen
- sie

Ihre Häuser sind groß.
Sie sind groß.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

der, die, das: ordne zu!
DER
DIE (v)
DAS
Chef
Bäckerin
Juli
Haus
Freundin
Dokument
Wolf
Möglichkeit
Schaf
Donnerstag

Slide 23 - Drag question

This item has no instructions

der, die, das: ordne zu!
DER
DIE (v)
DAS
de dagen
dagdelen
(verklein)woorden op -chen
veel woorden op -e
woorden die eindigen op -heit, -keit, -ung
de maanden
"het"-woorden in het Nederlands
de seizoenen

Slide 24 - Drag question

This item has no instructions

der, die, das: ordne zu!
DER
DIE (v)
DAS
Mann
Lehrerin
Winter
Haus
Woche
Kind
Hund
Freiheit
Hotel
Dienstag

Slide 25 - Drag question

This item has no instructions

  • Was haben wir in der letzten Stunde besprochen? 
  • Gibt es noch Fragen zum Buch? 
Grammatik B > Konjunktiv II
De zogenaamde "zou-vormen
Niet de daadwerkelijke realiteit.
Beleefd zijn, wens uitdrukken > Ik zou graag .... hebben. 
haben, sein, werden, wissen & modale werkwoorden hebben hun eigen "zou-vorm"
werkwoord in de verleden tijd vervoegen + een Umlaut
Let op: bij sollen en wollen komt nooit een Umlaut.



Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Wortschatz Lektion 2.1/2.2
1. aussehen
2. der Friseur
3. die Farbe
4. das Taschengeld
5. der Kunde
6. täglich
7. heute
8. das Kaufhaus
9. die Möbel
10. brauchen

Wortschatz Lektion 2.1/2.2
1. Welke werkwoorden staan in de woordenlijst?
2. Welke vrouwelijke woorden staan in de woordenlijst?

Slide 27 - Slide

Week 46
Aufgabe 2 > Seite 62
Wie: zusammen
Hilfe: Hörfragment
Zeit: 3 bis 5 Minuten

Aussprache
VWO 2
Kapitel 2: Lektion 2 (Grammatik)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Aufgabe 2, 3 und 4 > Seite 68/69
Wie: selbstständig, ihr seid Still
Hilfe: Bildwörterbuch auf Seite 68
Zeit: 10 Minuten

Früher fertig?
Ihr dürft jetzt für Deutsch lernen.
Lektion 3
VWO 2
Kapitel 2: Lektion 3 (die Farben)
timer
10:00

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Ik ken de betekenissen van de modale werkwoorden.
05

Slide 30 - Poll

This item has no instructions

Ik kan de modale werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen.
05

Slide 31 - Poll

This item has no instructions

Vervoeg de modale werkwoorden:

(kunnen) Ich ............... gut kochen.

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Vervoeg de modale werkwoorden.

(weten) Du ........... noch nicht alles über mich.

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Vervoeg de modale werkwoorden.

(aardig vinden) Er ........... seine Lehrerin nicht.

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Vervoeg de modale werkwoorden:
Entschuldigung, ____ (mogen) ich Sie etwas fragen?

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

Vervoeg de modale werkwoorden:

(kunnen) Mein Freund .............. auch gut kochen.

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Vervoeg de modale werkwoorden:

(moeten) ........... ihr auch jetzt zur Schule gehen.

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

Vervoeg de modale werkwoorden.

(dürfen) Ab wann ...... sie (ev) wieder trainieren?

Slide 38 - Open question

This item has no instructions

Aufgabe: Beschreib die Kleidung deines/deiner Nachbar*in.
Wie: zu Zweit
Hilfe: Bildwörterbuch auf Seite 68
Zeit: 5 Minuten

Früher fertig?
Macht das eine zweite Runde. 
Lektion 3: Sprechen
VWO 2
Kapitel 2: Lektion 3 (die Farben)
timer
10:00

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Aufgabe: 5 und 6 > Seite 70
Wie: zu Zweit
Hilfe: Lernbox 3
Zeit: 15 Minuten

Früher fertig?
Aufgabe 7 > Seite 72 machen
Lektion 3: Sprechen
VWO 2
Kapitel 2: Lektion 3 (die Farben)
timer
10:00

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Herzlich willkommen!
Lektion 1
VWO 2
Kapitel 2: Lektion 1 Einführung
Zusammen: Aufgabe   auf Seite 
Erklären Modalverben
Arbeitet selbstständig an den Aufgaben  auf Seite 
Früher fertig? (Wahlzeit)
Lernen für Deutsch






Slide 41 - Slide

Week 46 - les 2
Les 3 vervalt
Wiederholung der Modalverben
Waar staat het volgende ezelsbruggetje voor? 
De klas moet maar meteen snel wegwezen.
Maak het rijtje af:
ich                  
du
er/sie/es    darf         muss            kann
wir
ihr
sie/Sie       dürfen     müssen      können

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Zoek de juiste vertalingen van de modale werkwoorden bij elkaar.
können
wollen
dürfen
wissen
müssen
mögen
sollen
möchten
willen
mogen (toestemming)
zullen
mogen (graag zien/lusten)
moeten
zou graag willen
kunnen
weten

Slide 43 - Drag question

This item has no instructions

ik wil
hij kan
wij moeten
jij weet
jullie mogen
zij houdt (van)
Ergänze die Modalverben
ich will
sie mag
er kann
ihr dürft
wir müssen
du weißt

Slide 44 - Drag question

This item has no instructions