48: naamvallen 3 naamval + voorzetsels

Woche: achtundvierzig
Lernziele für heute:
1. Was ist der Dativ?
2. Was sind präpositionen?

Hausaufgaben:
Lernen: 7.1+7.2+8+12+13, ab Seite hundertfünfzig

1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woche: achtundvierzig
Lernziele für heute:
1. Was ist der Dativ?
2. Was sind präpositionen?

Hausaufgaben:
Lernen: 7.1+7.2+8+12+13, ab Seite hundertfünfzig

Slide 1 - Slide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
1e naamval = Nominativ = onderwerp
wie (wat) + werkwoorden? 

4e naamval = Akkusativ = lijdend voorwerp
Wie (wat) + werkwoorden + onderwerp? 

Slide 2 - Slide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 3 - Slide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 4 - Slide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
1. Was ist der Dativ?

Slide 5 - Slide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Was

Wer

Wie

Wann

Warum


: Dativ entdecken

: Partnerarbeit

: Arbeitsblatt

: fünf Minuten

: voorkennis activeren

Slide 6 - Slide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
1e naamval = Nominativ = onderwerp
Wie/wat + werkwoorden? 

3e naamval = Dativ + meewerkend voorwerp
aan of voor wie (wat) + werkwoorden + onderwerp?

4e naamval = Akkusativ = lijdend voorwerp
Wie/wat + werkwoorden + onderwerp? 

Slide 7 - Slide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
3. Funktion der Präpositionen

Slide 8 - Slide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 9 - Slide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Voorzetsels geven een plaats of tijd aan

Slide 10 - Slide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
In het Duits bepaalt een voorzetsel ook de naamval
3e
4e
aus
durch
bei
für
mit
gegen
nach
ohne
seit
um
von
zu

Slide 11 - Slide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
In het Duits bepaalt een voorzetsel ook de naamval
3e
4e
aus
=uit
durch
=door
bei
=bij
für
=voor
mit
=met
gegen
=tegen
nach
=na
ohne
=zonder
seit
=sinds
um
=om
von
=van
zu
=naar

Slide 12 - Slide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Voorzetsels bepalen de functie van een zinsdeel!

Slide 13 - Slide

1e nv (Nominativ)
Wie/wat + ww ? =
onderwerp
ontleden
Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 14 - Slide

3e nv (Dativ)
uit
aus
bij 
bei
met
mit
na,naar
nach
van, door
von
naar
zu
voorzetsels
ontleden
Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
aan/voor + wie/wat + ww 
+ onderwerp? =
meewerkend voorwerp

Slide 15 - Slide

4e nv (Akkusativ)
door
durch
voor  
für
tegen
gegen
zonder
ohne
om
um
voorzetsels
Wie/wat + ww + onderwerp? = lijdend voorwerp
ontleden
Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 16 - Slide


..... (ik) liebe Deutsch!
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 17 - Quiz

Wer hat ..... (jullie) gestern so viel Hausaufgaben gegeben? Das war Frau Schmidt.
A
ihr
B
euch
C
ihnen

Slide 18 - Quiz

Meine Mutter tanzt gern.
..... (zij) tanzt jeden Tag!
A
sie
B
ihr
C
Ihnen

Slide 19 - Quiz


Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 20 - Quiz


Willst du heute Abend mit ..... (mij) essen?
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 21 - Quiz


Das ist mein Vater. Kennst du ...... (hem)?
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 22 - Quiz


Der Krankenwagen ist nach ..... (u) unterwegs.
A
Sie
B
Ihr
C
Ihnen

Slide 23 - Quiz


Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 24 - Quiz


Ohne ..... (jou) kann ich nicht leben!
A
du
B
dir
C
dich

Slide 25 - Quiz


Was hat er .... (jou) gegeben?
A
du
B
dir
C
dich

Slide 26 - Quiz


Der Mann hat ……..(haar) ein Geschenk gegeben
A
sie
B
ihr
C
ihnen

Slide 27 - Quiz

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Deze les leerde je:
  • Wat de Dativ is en hoe je die vindt;
  • Wat de functie van voorzetsels zijn.

Slide 28 - Slide