Lezen H4: Argumentatie 2

Argumentatie 2
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Argumentatie 2

Slide 1 - Slide

Als je een argument ondersteunt met een ander argument noem je dat:

Slide 2 - Open question

Een argument dat je kunt controleren noem je een:

Slide 3 - Open question

Als een schrijver meerdere argumenten gebruikt om zijn mening kracht bij te zetten, noem je dat:

Slide 4 - Open question

Geef bij de volgende vragen aan met welke soort argumenten je te maken hebt:

Slide 5 - Slide

Ik vind het prettiger om naar Luxor te gaan, want die bios is bij mij om de hoek.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 6 - Quiz

Ik vind het fijner om naar Luxor te gaan, want daar heb je fijnere stoelen.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 7 - Quiz

Een smartphone is onmisbaar, want veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder zo'n telefoon.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 8 - Quiz

Is er bij de volgende vragen sprake van nevenschikkende of onderschikkende argumentatie?

Slide 9 - Slide

Dat was geen leuk festival. De hoofdact kwam niet opdagen en het regende drie dagen onafgebroken.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 10 - Quiz

Dat was geen leuk festival. Er was nergens schaduw op het terrein en ik kan niet tegen de zon.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 11 - Quiz

Nederland moet een republiek worden. Een president is veel goedkoper dan het koningshuis. De staat onderhoudt dan slechts één persoon en niet een hele familie.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 12 - Quiz

Betogende tekst
In een betogende tekst wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn standpunt. Hij doet dat door zijn mening met argumenten te ondersteunen.

Slide 13 - Slide

Tegenargument
Een schrijver kan ook tegenargumenten gebruiken in zijn betoog. Deze argumenten gaan dus TEGEN zijn standpunt in.

Maar waarom doet een schrijver dit?

Slide 14 - Slide

Weerlegging
Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen door te laten zien dat mogelijke argumenten tegen zijn standpunt niet kloppen. Dat noemen we weerleggen.
Met een weerlegging ontkracht je een argument of een tegenargument.

Slide 15 - Slide

Weerlegging
Voorbeeld:
(S): Ik vind dat Nederland minder vlees moet eten.
(A): Want het is beter voor het klimaat.
(A): Want het is beter voor je eigen gezondheid.
(T): Vlees (ijzer) behoort tot de schijf van 5 (voedingscentrum) en is dus goed voor je gezondheid.
(W): Maar er zijn andere manieren om een gezond dieet aan te houden, zoals supplementen, zodat je alle juiste voedingsstoffen binnenkrijgt. 

Slide 16 - Slide

Weerlegging
Nu jullie!
(S): Ik vind dat er GEEN telefoonverbod moet komen op school.
(A): Want je telefoon heb je nodig voor Magister/rooster/printen.
(T): ?
(W): ?

Slide 17 - Slide

Aan de slag!
Wat? Maken opdracht 1 en 2 van Lezen H4.
Hoe? Lesboek en schrift!
Tijd? Tot einde les.
Hulp? 15 minuten zelfstandig, daarna samenwerken.
Klaar? Maken opdracht 3

Slide 18 - Slide

Uitleg
In de volgende video wordt de theorie nog eens uitgebreid uitgelegd. De begrippen 'afhankelijke en onafhankelijke' argumenten die in het filmpje aan bod komen, hoef je niet te kennen.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video