Argumentatie 2 3HAVO

Argumentatie 2
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Argumentatie 2

Slide 1 - Slide

Als je een argument ondersteunt met een ander argument noem je dat:

Slide 2 - Open question

Een argument dat je kunt controleren noem je een:

Slide 3 - Open question

Als een schrijver meerdere argumenten gebruikt om zijn mening kracht bij te zetten, noem je dat:

Slide 4 - Open question

Geef bij de volgende vragen aan met welke soort argumenten je te maken hebt:

Slide 5 - Slide

Ik vind het prettiger om naar Luxor te gaan, want die bios is bij mij om de hoek.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 6 - Quiz

Ik vind het fijner om naar Luxor te gaan, want daar heb je fijnere stoelen.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 7 - Quiz

Een smartphone is onmisbaar, want veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder zo'n telefoon.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 8 - Quiz

Is er bij de volgende vragen sprake van nevenschikkende of onderschikkende argumentatie?

Slide 9 - Slide

Dat was geen leuk festival. De hoofdact kwam niet opdagen en het regende drie dagen onafgebroken.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 10 - Quiz

Dat was geen leuk festival. Er was nergens schaduw op het terrein en ik kan niet tegen de zon.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 11 - Quiz

Nederland moet een republiek worden. Een president is veel goedkoper dan het koningshuis. De staat onderhoudt dan slechts één persoon en niet een hele familie.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 12 - Quiz

Startopdracht in tweetallen
Bedenk iets wat je heel graag wilt, maar waarvan je weet dat je dit niet mag van je ouders. Bedenk hierbij een argument.
Schrijf dit op in je schrift.
Ruil vervolgens je schrift met je buurman/buurvrouw). Deze gaat een tegenargument bedenken. (Hij/zij vertegenwoordigt dus je ouders.) Wissel minstens vijf keer van schrift.

Slide 13 - Slide

Betogende tekst
In een betogende tekst wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn standpunt. Hij doet dat door zijn mening met argumenten te ondersteunen.

Slide 14 - Slide

Weerlegging
Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen door te laten zien dat mogelijke argumenten tegen zijn standpunt niet kloppen. Dat noemen we weerleggen.
Met een weerlegging ontkracht je een argument of een tegenargument.

Slide 15 - Slide

Om iemands mening aan te vallen kun je op twee manieren te werk gaan:


Slide 16 - Slide

Je valt zijn standpunt aan:
 Deze tactiek heeft het meest zin bij feitelijke argumenten die waar zijn; die zijn namelijk niet te weerleggen, dus val je het standpunt aan.

Slide 17 - Slide

Voorbeeld:
Ik doe liever geen eindexamen (standpunt), want als ik slaag moet ik naar een andere school (feitelijk argument).
Ik heb juist wel zin in het examen (standpunt), want ik heb echt zin in een nieuwe opleiding (waarderend tegenargument).

Slide 18 - Slide

Je valt zijn argumentatie aan:
 Deze tactiek is vooral bruikbaar bij de waarderende argumenten en bij argumenten die niet zo feitelijk zijn als de spreker/schrijver presenteert.

Slide 19 - Slide

Voorbeeld:
Ik doe liever geen eindexamen (standpunt), want ik kan niet goed tegen die spanning (waarderend argument).
Dan wordt het voor jou belangrijk om te leren omgaan met die spanning (tegenargument), dan ga jij ook graag examen doen (standpunt).

Slide 20 - Slide

Uitleg
In de volgende video wordt de theorie nog eens uitgebreid uitgelegd. De begrippen 'afhankelijke en onafhankelijke' argumenten die in het filmpje aan bod komen, hoef je niet te kennen.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video