Omnia College klas 4 NE (spelling Engelse werkwoorden)

Engelse werkwoorden
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Engelse werkwoorden

Slide 1 - Slide

Gebruik de NL spellingregels
(saven)
ik save
jij savet
hij savet
hij savede
wij saveden

Slide 2 - Slide

t.t
Hij (saven) het document
A
savet
B
safet
C
savt
D
savedt

Slide 3 - Quiz

v.t.
Hij (saven) het document.
A
savete
B
savede
C
safete
D
safede

Slide 4 - Quiz

VD
Ze heeft gisteren voor het eerst (daten)
A
gedated
B
gedatetet
C
gedatet
D
gedeet

Slide 5 - Quiz

v.t.
Hij (designen)
A
designde
B
designte
C
designdde
D
designdte

Slide 6 - Quiz

t.t.
Hij (dumpen) zijn afval op de hoek.
A
dumped
B
dumpet
C
dumpdt
D
dumpt

Slide 7 - Quiz

v.t.
Zij (faken) dat ze ziek was.
A
fakede
B
fakete
C
faketete
D
feekte

Slide 8 - Quiz

t.t.
Ik (fitnessen) nooit.
A
fitness
B
fitnes
C
fitnest
D
fitnesst

Slide 9 - Quiz

VD
Hij heeft mij (whatsappen)
A
whatsappt
B
gewhatsappt
C
gewhatsapt
D
gewhatsapped

Slide 10 - Quiz

t.t.
Hij (recyclen) graag zijn lege flessen.
A
recycelt
B
recycledt
C
recyclet
D
recycledt

Slide 11 - Quiz

VD
Heb jij nog (netflixen)

A
genetflixet
B
genetflixed
C
genetflixdt
D
genetflixt

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide