Klas 2A/B oefenen 1e t/m 4e naamval incl. bezittelijke voorn.woorden

Naamvallen
1e naamval                Onderwerp
          2e naamval               Bezit                       
                            3e naamval                Meewerkend voorwerp      
            4e naamval                 Lijdend voorwerp
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Naamvallen
1e naamval                Onderwerp
          2e naamval               Bezit                       
                            3e naamval                Meewerkend voorwerp      
            4e naamval                 Lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

Hoe vind je het Onderwerp (1e nmvl.)? 


Wie/wat + gezegde*

* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin
of
de HIJ/ZIJ regel

Slide 2 - Slide

Hoe vind je het Lijdend Voorwerp (4e nmvl.)?


hhgghhj
Wie/wat + gezegde + Onderwerp
of
de HIJ/ZIJ regel

Slide 3 - Slide

Hoe vind je het Meewerkend Voorwerp (3e nmvl.)?



Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'aan' of 'voor' zetten

Slide 4 - Slide

Hoe vind je het Bezit (2e nmvl)?



Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'van' zetten

Slide 5 - Slide

Hoe begin je als je een zin moet ontleden?
Welke stappen volg je als je een zin gaat ontleden?
1. Eerst alle werkwoorden in de zin zoeken. Dit is het gezegde

2. Je vraagt WIE of WAT + de werkwoorden: het antwoord hierop is het ONDERWERP

3. Je vraagt dan WIE of WAT + de werkwoorden + Onderwerp: het antwoord hierop is  het LIJDEND VOORWERP

4. Blijft er nog een zinsdeel over, dan kan dat het MEEWERKEND VOORWERP zijn. Controleer dit door 'aan' of 'voor' voor het zinsdeel te zetten

5. Blijft er nog een zinsdeel over, dan kan dat het BEZIT zijn. Controleer dit door 'van' voor het zinsdeel te zetten

Slide 6 - Slide

Wat is het ONDERWERP in deze zin?
Mein Bruder hat seinen Zug verpasst

Slide 7 - Open question

Wat is het LIJDEND VOORWERP in deze zin?
Er besucht seinen Opa oft

Slide 8 - Open question

Wat is het MEEWERKEND VOORWERP in deze zin?

Der Mann hat seiner Frau eine Tasche gegeben

Slide 9 - Open question

Wat is het BEZIT in deze zin?

Das Auto des Nachbars hat eine Beule

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

De bezittelijke voornaamwoorden horen bij de EIN Gruppe!

Slide 12 - Slide

Katja und Marthe sind mein.. Freundinnen (mv)
A
mein
B
meinen
C
meiner
D
meine

Slide 13 - Quiz

Kennst du ihr.. Freund (m) noch nicht?
A
ihr
B
ihrem
C
ihren
D
ihre

Slide 14 - Quiz

D.. Lehrer (m) gibt
sein.. Schüler.. (mv) eine Prüfung
A
der, seinen Schülern
B
der, seine Schüler
C
der, seiner Schüler
D
der, seinem Schülern

Slide 15 - Quiz

D.. Handy (o) mein.. Freund.. (m) wurde gestolen
A
das, meines Freundes
B
des, meinen Freund
C
dem, meinem Freund
D
das, mein Freundes

Slide 16 - Quiz

Jan gibt unser.. Kind (o) ein.. Geschenk (o)
A
unserer, einem
B
unserem, ein
C
unser, einen
D
unser, einem

Slide 17 - Quiz

D.. Frau (v) schreibt ihr.. Vater (m) ein.. Brief (m)
A
die, ihrem, einen
B
die, ihren, einem
C
die, ihr, ein
D
die, ihre, einen

Slide 18 - Quiz

Ich mag d.. Freundin (v) mein.. Bruder.. (m) gern
A
die, meinem Bruder
B
die, mein Bruder
C
die, meinen Bruder
D
die,meines Bruders

Slide 19 - Quiz

EINDE

Slide 20 - Slide