E indexcijfers, inflatie en koopkracht intro

Inflatie, Indexcijfers, Koopkracht
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Inflatie, Indexcijfers, Koopkracht

Slide 1 - Slide

inflatie en koopkracht
Stel jij krijgt €25 zakgeld per maand. Je besteedt al je geld aan lolly's van €1. Hoeveel lolly's koop je elke maand?

Juist 25!
Stel nu dat de prijs van lolly's stijgt naar €1,50. Hoeveel lolly's kan je dan nog kopen?

Slide 2 - Slide

Je zakgeld is €25 per maand
De prijs van lolly's is gestegen naar €1,50. Hoeveel lolly's kan je kopen?
A
25
B
20
C
16,7
D
15

Slide 3 - Quiz

Je kon dus eerst 25 lolly's kopen en nu nog 16,7.
Wat is er gebeurd met je koopkracht?
A
gestegen
B
gedaald

Slide 4 - Quiz

Hoe bereken je dus de koopkracht van jouw zakgeld aan een product?

Slide 5 - Open question

Stel jouw inkomen stijgt met 10%
en de prijzen met 5%
Is je koopkracht dan gestegen of gedaald?
A
gestegen
B
gedaald

Slide 6 - Quiz

Wat is het indexcijfer van je inkomen en wat is het indexcijfer van de prijzen. Als je inkomen met 10% stijgt en de prijzen met 5%?
A
inkomen 110 prijzen 95
B
inkomen 110 prijzen 105
C
inkomen 90 prijzen 95
D
inkomen 90 prijzen 105

Slide 7 - Quiz

koopkracht
Dus koopkracht bereken je door middel van 
indexcijfers
koopkracht verandering = reëel 
hoeveel het budget/inkomen verandert = nominaal
prijsverandering = prijs

Slide 8 - Slide

Stel: het indexcijfer van het inkomen is 105 en het indexcijfer van de prijzen is 102. Hoe hoog is dan het indexcijfer van de koopkracht?
A
1,029
B
0,97
C
97,1
D
102,9

Slide 9 - Quiz

indexcijfer koopkracht
koopkracht wordt ook wel reëel inkomen genoemd
het budget/inkomen noemen we nominaal 
en de prijzen zijn gewoon de prijzen.

Als we al deze getallen omzetten in indexcijfers krijg je:
reëel indexcijfer = afgekort tot ric
prijsindexcijfer = pic
nominaal indexcijfer = nic

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Mijn salaris nam toe met 4%, de prijzen stegen met 1%. Hoeveel is mijn reële waarde veranderd?
A
104/101*100= 102,97 dus + 2,97%
B
101/104*100= 97,11 dus -2,88%
C
104/101=1,02 dus + 1,02%
D
101/104=0,97 dus -0,3%

Slide 12 - Quiz

Mijn zakgeld steeg met 2%, de prijzen stegen met 2% hoeveel is mijn reële waarde veranderd?
A
102/102=1 dus met 1%
B
102/102*100=100 dus met 0%

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste formule om de koopkracht uitgedrukt in het Reële Indexcijfer (RiC) uit te rekenen
A
RiC = (PiC / NiC) * 100
B
RiC = (NiC / PiC) * 100
C
RiC = (PiC * NiC) / 100
D
RiC = NiC - PiC + 100

Slide 14 - Quiz

Mijn salaris is gedaald van €2150 naar € 2000 per maand. De prijzen namen gemiddeld met 2% toe.
Wat is mijn RIC?
A
-5%
B
91,2
C
95
D
91,1

Slide 15 - Quiz

ric
Je kan ric=nic/pic*100 
ook toepassen bij vermogen of spaargeld veranderingen. 

Op spaargeld krijg je rente, op vermogen heb je rendement. 
Dit is vaak in % gegeven. 


Slide 16 - Slide

Stel je krijgt 3% rente per jaar op je spaargeld, en de prijzen stijgen dit jaar met 1%, kan je dan meer of minder kopen aan het einde van dat jaar?
A
meer
B
minder

Slide 17 - Quiz

Een voorbeeld van reëel rendement
Rente op je spaargeld is 5% per jaar, de prijzen stijgen dit jaar met 2%.
Indexcijfer nominaal spaargeld = 105 t.o.v. een jaar eerder. 
Indexcijfer prijzen = 102 t.o.v. van een jaar eerder

Reëel indexcijfer = 105/102*100 = 102,9

Dus de koopkracht van je spaargeld = reëel rendement is met 2,9% gestegen. 

Slide 18 - Slide

Het rendement van een nominaal vermogen in een jaar is 2,6%. De inflatie is 3,2%.
Bereken de verandering van de reële waarde.
A
RIC = 103,2 - 102,6 = 100,6, dus een stijging met 0,6%.
B
RIC = 103,2/102,6 x 100 = 100,58, dus een stijging met 0,58%
C
RIC = 102,6/103,2 x 100 = 99,42, dus een daling met 0,58%
D
RIC = 102,6 x 0,968 = 99,32, dus een daling met 0,68%.

Slide 19 - Quiz

Wat is je reëel rendement?
De rente op je spaargeld is 6%, de inflatie is 1,5%.
A
-4,2%
B
4,4%
C
1,044%
D
0,96%

Slide 20 - Quiz

Wat is dus de formule van ric?

Slide 21 - Open question