Herhaling Gramática U5 C2

Unidad 5 Gramática

1. Gebiedende wijs (Imperativo) (Zie ook stencil op Its learning)

2. Hay/estar

1 / 32

Slide 1: Slide

SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Lesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Unidad 5 Gramática

1. Gebiedende wijs (Imperativo) (Zie ook stencil op Its learning)

2. Hay/estar

Slide 1 - Slide

Wat is de gebiedende wijs?

De gebiedende wijs, drukt een bevel, verzoek of verbod uit.

Wanneer je opdrachten of aanwijzingen geeft.

Por ejemplo:

Tú mira (mirar) >> kijk

Tú come (comer) tranquilamente >> eet rustig

Tú sube (subir) >> ga naar boven

Welke vorm je gebruikt, hangt af van de persoon tegen wie je iets zegt.

¡Estudia para el examen! (tú)

¡Estudie para el examen! (usted)

Slide 2 - Slide

Hoe maak je de gebiedende wijs?

Als je de gebiedende wijs “bevestigend” gebruikt, dan gebruik je de volgende vormen:

Slide 3 - Slide

Hoe maak je de gebiedende wijs?

Als je de gebiedende wijs ontkennend gebruikt, dan gebruik je de volgende vormen:

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Imperativo (regelmatige werkw.)

Bevestigend (enkelvoud)

Bajar: ¡Baja la música, por favor! (tú)
              ¡Baje la música, por favor! (usted)
Beber: ¡Bebe más agua, por favor! (tú)
               ¡Beba más agua, por favor! (usted)
Abrir:    ¡Abre la puerta, por favor! (tú)

¡Abra la puerta, por favor! (usted)

Imperativo (regelmatige werkw.)
Bevestigend (meervoud)

Bajar: Bajad la música, por favor (vosotros)

Bajen la música, por favor (ustedes)

Beber: Bebed más agua, por favor (vosotros)

               Beban más agua, por favor (ustedes)
Abrir:    Abrid la puerta, por favor   (vosotros)
               Abran la puerta, por favor (usted)

Slide 6 - Slide

Imperativo (regelmatige werkw.)

Ontkennend (enkelvoud)

Hablar: ¡No hables! (tú)
             ¡No hable!   (usted)
Comer:   ¡No comas! (tú)
                  ¡No coma ! (usted)
Escribir: ¡No escribas! (tú)

¡No escriba! (usted)

Imperativo (regelmatige werkw.)
Ontkennend (meervoud)

Hablar: ¡No habléis! (vosotros)

¡No hablen! (ustedes)

Comer: ¡No comáis! (vosotros)

¡No coman! (ustedes)

Escribir: ¡No escribáis! (vosotros)

¡No escriban! (ustedes)

Slide 7 - Slide

Imperativo (Onregelmatige werkw.)

Bevestigend Ontkennend

tú/usted tú/usted

hacer (doen) haz/haga no hagas/no haga

decir (zeggen) di/diga no digas/no diga

poner (zetten/leggen) pon/ponga no pongas/no ponga

salir (uitgaan) sal/salga no salgas/no salga

cerrar (afsluiten) cierra/cierre no cierres/no cierre

venir (komen) ven/venga no vengas/no venga

ir (gaan) ve/vaya no vayas/no vaya

ser(zijn) sé/sea no seas/ no sea

oír (horen) oye/oiga no oyes/ no oiga

Slide 8 - Slide

Imperativo (Onregelmatige werkw.)

Bevestigend Ontkennend

vosotros/ustedes vosotros/ustedes

hacer (doen) haced/hagan no hagáis/no hagan

decir (zeggen) decid/digan no digáis/no digan

poner (zetten) poned/pongan no pongáis/no pongan

salir (uitgaan) salid/salgan no salgáis/no salgan

cerrar (afsluiten) cerrad/cierren no cerréis/no cierren

venir (komen) venid/vengan no vengáis/no vengan

ir (gaan) id/vayan no vayáis/no vayan

ser (zijn) sed/sean no seáis/ no sean

oír (horen) oíd/oigan no oigáis/no oigan

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wederkerend werk.

Slide 11 - Slide

Bevestigend:
Usted-estudiar

estudias

estudio

estudie

estudia

Slide 12 - Quiz

Bevestigend:
leer-tú

leo

leemos

lea

lee

Slide 13 - Quiz

Ontkennend:
dormir-usted

Slide 14 - Open question

Bevestigend:
hacer-tú

Slide 15 - Open question

Ontkennend:
ir-vosotros

Slide 16 - Open question

Bevestigend:
poner-tú

Slide 17 - Open question

Bevestigend:
decir-tú

Slide 18 - Open question

Ontkennend:
mirar-tú

Slide 19 - Open question

Bevestigend:
quedarse-vosotros

Slide 20 - Open question

Ontkennend:
sentarse-ustedes

Slide 21 - Open question

Ontkennend:
irse-tú

Slide 22 - Open question

Ik kan de werkwoorden in de gebiedende wijs zetten (imperativo)

1 (NO0

10 (SÍ, POR SUPUESTO0

Slide 23 - Poll

Hay/está(n)

Na hay (er is, er zijn) staat er vóór zelfstandige naamwoorden nooit een bezittelijk voornaamwoord of bepaald lidwoord.

"En mi calle hay una panadería"

"En mi jardín hay muchas flores"

" En la calle hay dos semáforos"

Slide 24 - Slide

Hay/está(n)

Staat er voor het zelfstandig naamwoord wel een bepaald lidwoord, of een bezittelijk of aanwijzend voornaamwoord? dan gebruik je estar.

"El coche está en el garaje"

"Mi hermano está en el instituto"

Slide 25 - Slide

Leg in eigen woorden uit wat het verschil is tussen hay/ser/estar

Slide 26 - Open question

Hay-está(n)
"Mi casa......... en Dordrecht."

Slide 27 - Open question

Hay-está(n)
"En mi barrio.........cinco parques."

Slide 28 - Open question

Hay-está(n)
En Madrid.................muchos museos muy importantes.

Slide 29 - Open question

Kies hay of estar:
La frutería ___________ al lado del cine.

Slide 30 - Open question

Hay of estar:
En la calle La Paz ____ tiendas de ropa.

Slide 31 - Open question

Ik ken het verschil tussen hay en estar.

1 (NO)

10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Slide 32 - Poll