Maandag

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

welk gezegde zie je hier?

Spelling

Noem woorden met iaal, ueel, ieel van de afgelopen lessen.

8 woorden dictee

Pak je spellingschrift blok 4 les 7.

antwoorden dictee

1.financieel

2. geniaal

3. eventueel

4. essentieel

5.filiaal

6.ritueel

7.lesmateriaal

8.visueel

Rekenen

Rekenen

Schrijf de coördinaten op van punt J

Schrijf de coördinaten op van punt A

Schrijf de coördinaten op van punt G

Schrijf de coördinaten op van punt L

TAAL

Waar gaat deze les over?

Wanneer gebruik je een komma?

Wat is het verschil tussen indirecte en directe reden?

Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Noem een voorbeeld van een directe reden.

Welke zin is in een directe reden geschreven?

Tekst

1. Hij zei dat de soep te heet was.
2. Ze vroeg zich af waar haar moeder was.
3. "Heb je lekker geslapen?", vroeg Lies.
4. Ze zei dat ze haar kamer had opgeruimd.

Bij welke zin zijn twee zinnen samengevoegd?

1. Ik ben erg moe, want ik heb niet zo goed geslapen.
2. Ik vind het erg leuk om te tekenen, schilderen, voetballen en te skateboarden.
3. Hij draagt een erg mooie, groene jas.
4. Wat Piet gezegd heeft, zal ik nooit vergeten.

Bij welke zin gaat het om een opsomming?

1. Omdat hij laat wakker is geworden, was hij niet op tijd bij de online les.
2. Vanmiddag gaat hij gamen, kamer opruimen, klusjes doen en spelen met zijn broertje.
3. We hebben niet alleen gewandeld, maar ook hardgelopen.
4. Mama vertelde een lang, spannend verhaal.

Bij welke zin gaat het om een bijvoeglijk naamwoord?

1. Mijn beste vrienden zijn Henk, Harrie, Miep en Gerda.
2. Ze vertelde hem dat hij het niet mocht doorvertellen, anders waren ze geen vrienden meer.
3. In de rekenles zaten moeilijke, verwarrende sommen.
4. Nadat mama gekookt had, moest ik afruimen.

Bij welke zin gaat het om twee persoonsvormen?

1. Ze had hem een schattig, klein kaartje gegeven.
2. Ze had een bos bloemen gebracht naar oma, omdat ze zich zo alleen voelde.
3. Bij rekenen heb ik moeite met breuken, procenten en verhoudingen.
4. Als ik klaar was met mijn lessen, mocht ik spelen.

schrijf de zin op met alle hoofdletters en leestekens: mama zei ruim nou eens je spullen op

schrijf de zin op met alle hoofdletters en leestekens: kees vroeg aan haar of zij hem wel zag zitten

schrijf de zin op met alle hoofdletters en leestekens: zullen we vandaag een rondje wandelen in het amsterdamse bos vroeg miep

Zet de zin in een directe reden: Henk vroeg of ze al klaar was met haar werk.

Zet de zin om in een directe reden: ze zegt dat paardrijden een sport is.

Check - out: Hoe vond je het vandaag gaan met de lessen?