Les 8 Onbegrepen en agressief gedrag

Onbegrepen gedrag en agressie in de zorg
1 / 48
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Onbegrepen gedrag en agressie in de zorg

Slide 1 - Slide

Wat is onbegrepen gedrag?
Probleemgedrag kan zijn: agressief gedrag, maar ook weglopen, onrust, storend gedrag of het weigeren van zorg. In de ouderenzorg wordt het ook vaak onbegrepen gedrag genoemd. Voor zorgverleners is het vaak moeilijk om hiermee om te gaan. 

Slide 2 - Slide

Hoe ga je ermee om?
*  multidisciplinaire aanpak
* methodische aanpak, 
* richten op de onderliggende problematiek

Slide 3 - Slide

Stappenplan
stappen zijn verdeeld in vier fasen:
Signaleringsfase 
Diagnosefase 
Behandelfase 
Evaluatiefase

Slide 4 - Slide

Signaleringsplan

Slide 5 - Slide

ABC's methode
Vier stappen waarmee je onbegrepen gedrag van mensen met dementie leert begrijpen en oplossen. 
 Je krijgt tips om om te gaan met gedrag of emoties, zoals depressie en angsten, apathie, onrustig gedrag, en wanen en hallucinaties.

Slide 6 - Slide

Waar staat het voor?
A - Actie: welk gedrag vertoont jouw cliënt met dementie?
B - Bewegers: wat is de aanleiding voor het probleemgedrag?
C - Consequenties: welke gevolgen heeft het gedrag?
s - samen: bespreek mogelijkheden voor verandering met andere betrokkenen.



Slide 7 - Slide

Agressief gedrag
* Waar denk je aan bij het woord agressie? Wat roept het bij je op?
* Heb je vaak te maken gehad met agressief gedrag van cliënten?
* Met welk specifiek agressief gedrag heb jij moeite?
* Op welke wijze probeer jij met zo'n situatie om te gaan?

Slide 8 - Slide

Vormen van agressief gedrag
* Verbaal agressief gedrag: uitschelden, schreeuwen, discriminerende opmerkingen, zeer fel in discussie gaan
* Fysiek agressief gedrag: schoppen, duwen, slaan, spugen, vernielen of beroven
* Psychisch agressief gedrag: iemand bedreigen, chanteren, vernederen, pesten

Herken je hier iets van? Hoe denk je dat dit gedrag veroorzaakt wordt?

Slide 9 - Slide

Agressie
* Kijk verder dan het gedrag van de cliënt. Waardoor wordt het veroorzaakt?
* Bespreek het met collega's
* Veiligheid staat voorop
* Emotie mag, agressie niet. Meldt dit altijd
* Rapporteer feiten (dat wat je hebt gezien en gehoord)

Slide 10 - Slide

Agressie bij dementie
* Zorg voor rust en structuur
* Heb geduld en stel geen eisen zodat iemand niet gefrustreerd raakt
* Zorg dat iemand zich nuttig voelt en zijn energie kwijt kan
* Zorg dat iemand niet overprikkeld raakt door zijn omgeving, of juist onderprikkeld is

Slide 11 - Slide

Waardoor kan agressie ontstaan bij een client
  • Als gevolg van een ziektebeeld.
  • Frustratie omdat eenvoudige taken niet meer lukken.
  • Mensen die te dicht bij komen zonder dat een cliënt begrijpt waarom.
  • Wanen en hallucinaties.
  • Woede door verminderde impulscontrole.

Slide 12 - Slide

Persoonsgebonden factoren:
* Lichamelijke factoren
* Verstandelijke ontwikkeling
* Sociale ontwikkeling
* Psychische/ psychiatrische problematiek
* Emotionele ontwikkeling
* Levensgeschiedenis

Slide 13 - Slide

Spanningsopbouw
* Een mens wil controle over zichzelf en zijn omgeving
* Een mens beoordeelt elke situatie (onbewust!): veilig? Of mogelijk gevaar?
* Persoonsgebonden factoren spelen een rol; Bijvoorbeeld:

Slide 14 - Slide

Hoe zie je dat spanning oploopt?

Je kunt letten op:
* Hoofdhouding                                     * Lichaamshouding
* Mimiek                                                     * Voortbeweging
* Geluiden                                                 * Sociaal patroon
* Ademhaling
* Hand- en armbewegingen

Slide 15 - Slide

Observeren van gedragskenmerken
Subjectief: je beschrijft wat je ziet en geeft daarbij jouw mening. Bijvoorbeeld: Dhr was erg vervelend vandaag.

Objectief: Kan geen twijfel over bestaan; staat vast en iedereen ziet hetzelfde. Bijvoorbeeld: Hij sloeg met zijn vuist op tafel.

Slide 16 - Slide

Ervaringen delen
Je ziet dat de spanning van een cliënt oploopt. Wat doe je?
Ben jij wel eens gespannen tijdens je werk? Wat laat je dan zien?
Waardoor gaat bij jou de spanning omlaag?
Hoe kunnen collega's jou dan helpen?

Wat vind jij oké als iemand iets doet, en wat helemaal niet, waar ligt jouw grens?

Slide 17 - Slide





Probeer rustig te blijven
Let hierbij op je ademhaling 

Je mag je gevoel benoemen: "Ïk schrik hiervan" of "Dit voelt voor mij helemaal niet goed" 

Stop hier alsjeblieft mee. Ik wil dit niet !!

Slide 18 - Slide

Tips op het moment zelf
* Blijf rustig, maak oogcontact, laat niet zien dat je bang bent
* Houd afstand en pak iemand niet vast
* Praat rustig en stel gerust. Vermijd discussies
* Probeer iemand af te leiden
* Laat iemand even lopen; naar buiten, de ruimte uit
* Verlaat zelf de ruimte of kamer als de situatie bedreigend wordt



Slide 19 - Slide

Kies 1 zin uit en denk na over het effect van dingen waar je zelf niet voor kiest:

  1. je dagelijks je telefoon moet inleveren als je naar je slaapkamer gaat.
  2. je elke ochtend om 8:00 uur moet opstaan, ook in het weekend.
  3. je elke avond om 21:00 uur de lichten uit moet doen.
  4. je niet zelf heb kunnen kiezen welk broodbeleg er op tafel staat.
  5. je met mensen woont die je niet aardig vindt.
  6. er kleding voor je is klaargelegd voor de volgende dag.

Slide 20 - Slide

E-learning probleemgedrag
https://www.free-learning.nl/modules/probleemgedrag/start.html

Slide 21 - Slide

Quiz
23 vragen 
over 
theorie van 
alle lessen 

Slide 22 - Slide

www.lessonup.app
code invullen

Slide 23 - Slide

Voor het aanreiken van medicatie moet je bevoegd zijn. Wat is dat?
A
als je de juiste opleiding hebt gevolgd
B
als je weet waar de medicijnen voor zijn
C
als je voldoende ervaring hebt
D
alle eerder genoemde antwoorden

Slide 24 - Quiz

Wie is er verantwoordelijk als de zorgvrager de verkeerde medicatie heeft gekregen?
A
de arts
B
degene die de medicatie heeft gedeeld
C
de dagverantwoordelijke
D
de cliënt zelf

Slide 25 - Quiz

Wat is multimorbiditeit?
A
meerdere aandoeningen tegelijkertijd
B
aanwezigheid van twee of meer chronische aandoeningen
C
meer dan 2 medicijnen tegelijk moeten nemen
D
aanwezigheid van twee of meer acute aandoeningen

Slide 26 - Quiz

Wat is polyfarmacie?
A
het gebruik van 5 of meer geneesmiddelen
B
bekend zijn bij meerdere specialismen in het ziekenhuis
C
het hebben van meerdere aandoeningen tegelijkertijd
D
her gebruik van 10 of meer geneesmiddelen

Slide 27 - Quiz

Op welke 5 dingen moet je letten bij het aanreiken van medicatie?
Juiste medicijn, patiënt, tijdstip, wijze van toediening en:
A
verpakking
B
kleur/ vorm van tablet
C
dosis
D
hygiëne

Slide 28 - Quiz

Wat is een complicatie van diabetes mellitus?
A
Nierschade
B
Achteruitgaan van het zicht
C
Slecht genezende wondjes op de benen
D
Alle eerder genoemde dingen

Slide 29 - Quiz

Je spreek van een hypo als de glucosewaarde...
A
Onder de 4 is
B
Boven de 7 is
C
Onder de 5 is
D
Boven de 15 is

Slide 30 - Quiz

De grootste oorzaak voor COPD is...
A
Overgewicht
B
Alcoholgebruik
C
Medicijngebruik
D
Roken

Slide 31 - Quiz

Wat is een CVA?
A
Herseninfarct
B
Herseninfarct, hersenbloeding of TIA
C
Hersenbloeding
D
TIA

Slide 32 - Quiz

Welk medicijn wordt gegeven voor de Ziekte van Parkinson?
A
Simvastatine
B
Cinnarizine
C
Levodopa
D
Acenocoumarol

Slide 33 - Quiz

Je leest in de overdracht dat mevrouw de Wit een rode plek op haar hiel heeft. Je gaat haar nu verzorgen. Hoe observeer je haar?
A
Subjectief
B
Planmatig
C
Objectief
D
Doelgericht

Slide 34 - Quiz

In het zorgplan van meneer Roodbeen staat dat hij snel last heeft van benauwdheid, en dat dit een dagelijks observatiepunt is. Op welke manier observeer je nu?
A
Subjectief
B
Planmatig
C
Objectief
D
Doelgericht

Slide 35 - Quiz

Wat zijn risicofactoren voor het ontstaan van huidletsel?
A
Verminderde mobiliteit
B
Slechte voedingstoestand
C
Verminderd bewustzijn
D
Alle bovengenoemde

Slide 36 - Quiz

Wat doe je als een bedlegerige cliënt een rode plek heeft op de stuit?
A
Huid vrij leggen en verzorgen met vette crème
B
Inkloppen met zink
C
Behandelen met barrière crème
D
Niets

Slide 37 - Quiz

Wat is een medicijn tegen dementie?
A
Simvastatine
B
Heparine
C
Rivastigmine
D
Alendroninezuur

Slide 38 - Quiz

Wat is een bijwerking van Microlax?
A
Buikpijn
B
Wazig zien
C
Hoofdpijn
D
Droge mond

Slide 39 - Quiz

Wat is het verschil tussen smetten en decubitus?
A
Smetten is niet te behandelen en decubitus wel
B
Bij decubitus is er een wond en bij smetten niet
C
Er is geen verschil, het is hetzelfde
D
Smetten is vochtletsel en decubitus niet

Slide 40 - Quiz

Wat is therapietrouw?
A
Het innemen van medicatie
B
Het volgen van een voorgeschreven behandeling
C
Het volgen van therapie door een therapeut

Slide 41 - Quiz

Wat doe je als iemand flauw valt?
A
Zorg dat iemand veilig is en niet valt
B
Bel 112 als iemand na 2 minuten niet bijkomt
C
Leg de benen wat omhoog
D
Alle bovenstaande antwoorden

Slide 42 - Quiz

Wat doe je als iemand een bloedneus heeft?
A
Iemand in bed leggen
B
Neus afklemmen en 112 bellen
C
Iemand laten snuiten en de neus afklemmen
D
Hoofd naar achteren houden en neus dichthouden

Slide 43 - Quiz

Wat is oncologie?
A
medische kennis en behandeling van hart- en vaatziekten
B
medische kennis en behandeling van kanker
C
onderzoek naar kankersoorten
D
alle bovenstaande antwoorden

Slide 44 - Quiz

Wat is terminale zorg?
A
Zorg voor iemand met een ernstige ziekte
B
Zorg voor iemand die een ongeneeslijke ziekte heeft
C
Zorg voor iemand die bedlegerig is
D
Zorg in de laatste levensfase

Slide 45 - Quiz

Waardoor kan agressie ontstaan bij een cliënt?
A
Vanuit een ziektebeeld
B
Door wanen en hallucinaties
C
Door frustratie
D
Door alle eerder genoemde dingen

Slide 46 - Quiz

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide