SV WW-spelling

GRAMMATICA EN SPELLING
WERKWOORDSPELLING
Samenvatting
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

GRAMMATICA EN SPELLING
WERKWOORDSPELLING
Samenvatting

Slide 1 - Slide

Lesplanning

  • Periodeplanning
  • Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
  • Persoonsvorm in de verleden tijd
  • Voltooid deelwoord
  • Leren en oefenen voor de toets

Slide 2 - Slide

Periodeplanning

Slide 3 - Slide

1. Persoonsvorm
De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord dat wordt bepaald door het onderwerp van de zin.

Een zin heeft altijd een persoonsvorm! Let op eventuele samengestelde zinnen.

Je kunt de persoonsvorm op 3 manieren vinden.

Slide 4 - Slide

1. Persoonsvorm
Tijdsproef: Verander de zin van tijd
Hij loopt vandaag naar school - Hij liep vandaag naar school

Getalsproef: Verander in de zin meervoud/enkelvoud
Hij loopt vandaag naar school - Wij lopen vandaag naar school

Zin vragend maken: Verander de zin in een vraagzin
Hij loopt vandaag naar school - Loopt hij vandaag naar school?

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd

Slide 6 - Slide

Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd

Slide 7 - Slide

De lucht (worden) helemaal zwart; volgens mij komt er onweer.
A
worden
B
wort
C
wordt
D
word

Slide 8 - Quiz

Denk je erom dat je die brief voor 15 februari ...(beantwoorden)
A
beantwoort
B
beantwoord
C
beantwoorden
D
beantwoordt

Slide 9 - Quiz

(Rijden).... je morgen met mee naar Amsterdam?
A
Rijdt
B
Rijd
C
Rijt
D
Rijden

Slide 10 - Quiz

Ik kan niet begrijpen waarom ik maar geen nieuwe baan (vinden)
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vinden

Slide 11 - Quiz

Wat hier vandaag (gebeuren), is hier nooit eerder gebeurd.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeuren
D
gebeuren

Slide 12 - Quiz

Terwijl ik de aardappels schil, (snijden) de chef-kok dunne reepjes courgette.
A
snijd
B
snijdt
C
snijt
D
snijden

Slide 13 - Quiz

Persoonsvorm
Verleden tijd

Slide 14 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 15 - Slide

Is het werkwoord 'vangen' een sterk of zwak werkwoord?
A
Sterk
B
Zwak

Slide 16 - Quiz

Is het werkwoord 'gooien' een sterk of zwak werkwoord?
A
Sterk
B
Zwak

Slide 17 - Quiz

De storm .......... (VERWOESTEN) ons tuinhuisje.

Slide 18 - Open question

De kinderen ........ (LACHEN) toen hij weer eens morste.

Slide 19 - Open question

Hij ....... (RACEN) met zijn scooter naar huis.

Slide 20 - Open question

Hij ....... (VERBAZEN) zich er niet over.

Slide 21 - Open question

De meisjes staar... (STAREN) me al een tijdje aan.

Slide 22 - Open question

Voltooid deelwoord

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Is het werkwoord met de asterisk de pv of het vdw?
Heeft ze de oplossing zelf bedacht*?
A
voltooid deelwoord
B
persoonsvorm

Slide 25 - Quiz

Is het werkwoord met de asterisk de pv of het vdw?
Wordt* de sleutel op tijd gevonden?
A
voltooid deelwoord
B
persoonsvorm

Slide 26 - Quiz

Is het woord met de asterisk de pv of het vdw?
Ik heb je heus wel gezien*!
A
voltooid deelwoord
B
persoonsvorm

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Video

Gebeurt of gebeurd?
10 vragen

Slide 29 - Slide

Wat .......... er tijdens de reclame van het RTL Nieuws?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 30 - Quiz

Wat .......... er in Londen?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 31 - Quiz

Waar is dat ongeluk eigenlijk ..........?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 32 - Quiz

Daar .......... altijd wat.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 33 - Quiz

Is er echt iets in Almelo ..........?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 34 - Quiz

Wat kan er nu .......... zijn?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 35 - Quiz

Wat er ook ..........: ik blijf je trouw.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 36 - Quiz

Gebeurd is ..........!
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 37 - Quiz

Het .......... maar zelden dat hij niet zeurt.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 38 - Quiz

Ik heb me een breuk ...........
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 39 - Quiz

Aan de slag

Slide 40 - Slide